42
hebben uitgehaald, en veel eieren stukgegooid, als hij daar lust in had gehad. Nu had hij zich voortduren goed gedragen, hij had geen enkel veertje uit een ganzevleugel gerokken, nooit een onbeleefd antwoord gegeven, en iederen morgen, als hij Akka had goedenmorgen gezegd, had hij de muts afgenomen en een buiging gemaakt.
Den heelen Donderdag liep hij er over te denken, dat de wilde ganzen hem zeker niet meê naar Lapland wilden nemen om zijn ondeugendheid. En toen hij tegen den avond hoorde, dat de vrouw van Sirle, den eekhoorn, was geroof en haar kinderen op het punt waren dood te hongeren, besloot hij hen te helpen, en wij hebben al gehoord hoe goed hem dat gelukte.
Toen de jongen Vrijdags in het park kwam, zongen de bergvinken in iedere struik, hoe de vrouw van Sirle, den eekhoorn door wreede roovers van haar teere jongen was weggevoerd, en hoe Niels, de ganzenjongen, zich onder de menschen had gewaagd, en haar de kleine eekhoorntjes gebracht had.
"Wie is nu zoo gevierd in 't park van Övedklooster als Duimelot?" zongen de vinken, "hij, dien allen vreesden, toen hij nog Niels, de ganzenjongen, was. Sirle, de eekhoorn, zal hem noten geven, de arme hazen zullen met hem spelen, de reeën zullen hem op den rug nemen en met hem vluchten, als Smirre, de vos, er aankomt, de meezen zullen hem beschermen voor den sperwer, en vinken en leeuweriken zullen van zijn heldendaad zingen."
De jongen was er vast van overtuigd, dat Akka en de wilde ganzen dit alles hoorden, maar toch ging de heele Vrijdag voorbij, zonder dat ze er iets van zeiden, dat hij bij hen blijven mocht.
Heel Zaterdag toe mochten de ganzen op de weiden om Öved grazen, zonder door Smirre, den vos, te worden gestoord. Maar toen zij Zaterdagmorgen op het veld kwamen, lag hij daar op den loer, en vervolgde hen van de eene weide naar de andere, zoodat zij niets te eten kregen. Toen Akka begreep, dat hij niet van plan was hen met rust te laten, nam zij vlug een besluit, verhief zich hoog in de lucht, en vloog met den heelen troep verscheiden mijlen ver over de vlakke velden van Färs en de met jeneverbessen begroeide heuvels van de bergrug van Linderöd. En ze daalden niet neer, voor ze in de buurt van Vittskövle kwamen.
Maar daar werd de ganzerik gestolen, zooals we al verteld hebben. En als de jongen niet alle kracht had ingespannen om hem te helpen, was hij nooit weer terecht gekomen.
Toen de jongen met den ganzerik dien Zaterdagavond bij het Vombmeer terug kwam, vond hij, dat hij een goed dagwerk had gedaan, en hij was er nieuwsgierig naar, wat Akka en de wilde ganzen zouden zegge. En zij waren in 't geheel niet spaarzaam met hun lof, maar ze zeiden niet, wat hij zoo verlangde te hooren.