Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/51

Deze pagina is gevalideerd

43

Zoo werd het weer Zondag. Een heele week was nu voorbij gegaan, sinds hij betooverd was, en nog steeds was hij even klein.

Maar het scheen, dat hij er niet hard om treurde. Dien Zondagmiddag zat hij in een grooten, weeldergi groeienden wilgestruik bij den kant van het meer, en blies op een rietfluitje. Om hem heen zaten zooveel meezen en vinken en spreeuwen, als de struik maar houden kon. En ze kwinkeleerden liedjes, die hij probeerde na te spelen. Maar de jongen was niet heel bedreven in de kunst. Hij blies zóó vals, dat de veeren bij al zijn kleine leermeesters te berge rezen, en dat ze van wanhoop schreeuwden en fladderden. De jongen lachte zoo hartelijk om hun opgewondenheid, dat hij zijn fluit liet vallen.

Hij begon weer van voren af aan, en 't ging even slecht, en alle vogeltjes jammerden: "Vandaag speel je slechter dan gewoonlijk. Duimelot. Je fluit niet één zuivere toon. Waar zijn toch je gedachten. Duimelot?"

"Ze zijn ergens anders," zei de jongen, en dat was waar. Hij zat er aan te denken hoe lang hij nog bij de wilde ganzen zou mogen blijven, en of hij misschien al deze dag naar huis zou worden gestuurd.

Op eens gooide de jongen de fluit weg, en sprong uit de struik op den grond. Hij zag Akka en alle ganzen op zich toe komen in een lange rij. Zij liepen zóó geweldig langzaam en plechtig, dat de jongen dadelijk meende te begrijpen, dat hij nu zou te weten komen, wat ze met hem voor hadden.

Toen ze eindelijk stilstonden, zei Akka: "Je hebt alle reden gehad je over mij te verbazen. Duimelot, omdat ik je er niet eens voor edankt heb, dat je me uit de klauwen van Smirre, den vos, redde. Maar ik dank liever met daden dan met woorden. En nu geloof ik. Duimelot, dat het met gelukt is je een grooten dienst te bewijzen. Ik heb een boodschap gestuurd aan den kabouter, die je heeft betooverd. In 't begin wou hij er niet van hooren om je weer beter te maken, maar ik heb hem de eene boodschap na de andere gestuurd, en hem laten zeggen, hoe goed je je bij ons gedragen hebt. Hij laat je nu groeten en zeggen, dat je, zoodra je weer thuiskomt, weer een mensch mag worden."

Maar stel je nu voor! Even blij als de jongen geweest was, toen de wilde gans begon te spreken, even bedroefd was hij, toen ze uitgesproken had. Hij zei geen woord, maar keerde zich om, en begon te schreien.

"Wat in de wereld is dat nu?" zei Akka. "Het lijkt wel of je meer van me hebt verwacht, dan ik je nu aanbied."

Maar de jongen dacht aan zorgelooze dagen en vroolijke grapjes, aan avonture en vrijheid, en tochten hoog boven de aarde, die hij misloopen zou, en hij huilde hardop van droefheid.