Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/58

Deze pagina is gevalideerd

50

Skaane te zien, omdat zij wist, dat de mannetjes-ooievaars gewoonlijk vroeg daarheen komen, om na te zien of hun nest geen schade geleden had in den winter, vóór de vrouwtjes-ooievaars zich de moeite geven over de Oostzee te vliegen. Maar ze vroeg zich heel verwonderd af, wat dit kon beteekenen, dat hij haar opzocht, omdat ooievaars het liefst met hun eigen stamgenooten omgaan.

"Ik hoop niet, dat er iets niet in orde is met uw huis. Mijnheer Ermerik," zei Akka.

Toen bleek het, dat 't waar is, wat men zegt, dat een ooievaar zelden zijn snavel opent, als het niet is om te klagen. Wat nu maakte, dat, wat de ooievaar zei, nog treuriger klont, was dat hij zoo moeilijk sprak. Hij stond een heele poos niets te doen dan te klepperen, en sprak toen met een heesche en zachte stem. Hij beklaagde zich toen over alles en nog wat: het nest, dat boven op het dak van het huis Glimmingen lag, was heelemaal bedorven door de winterstormen, en hij kon nu geen eten meer vinden in Skaane. De Skaaners hadden hem nu bijna al zijn bezittingen afgenomen. Ze legden dijken om zijn natte velden, en bebouwden zijn moerassen. Hij was van plan uit dit land te gaan en nooit meer weerom te komen.

Terwijl de ooievaar zoo klaagde, kon Akka, de wilde gans, die niergens vriendelijkheid of bescherming vond, niet laten te denken: "Als ik het zoo goed had als u. Mijnheer Ermerik, zou ik me wel schamen te klagen. U is een vrije, wilde vogel gebleven, en toch staat u op zoo'n goeden voet met de menschen, dat niemand op u zal schieten, of een ei uit uw nest nemen."

Maar dat hield ze voor zich. Tegen den ooievaar zei ze alleen, dat ze niet gelooven kon, dat hij van een huis zou weggaan, waar ooeivaars hun verblijf hadden gehouden van den tijd af, dat het gebouwd was.

Toen vroeg de ooievaar snel, of Akka de grijze ratten had gezien, die op weg waren naar het Glimmingehuis, en toen Akka antwoordde, dat zij dat ongedierte gezien had, begon hij te vertellen van de dappere zwarte ratten, die jarenland het kasteel verdedigd hadden.

"Maar van nacht zal het huis Glimmingen in handen van de grijze ratten vallen," zei de ooievaar zuchtern.

"Waarom juist van nacht. Mijnheer Ermerik?" vroeg Akka.

"Ja, omdat bijna alle zwarte ratten van nach naar de Kulla zijn getrokken," zei de ooievaar. "Ze vertrouwden er op, dat alle andere dieren daar ook naar toe zouden gaan. Maar u ziet wel, dat de grijze ratten thuis gebleven zijn, en nu verzamelen zij zich om 't kasteel binnen te dringen, nu 't maar wordt verdedigd door een paar oude stumpers, die niet meer meê naar de Kulla konden komen. Zij zullen hun doel wel bereiken, maar ik heb