Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/77

Deze pagina is gevalideerd

69

er pijn van deed. Maar hij was en bleef even wijs. Het was, alsof de gedachten al maar ronddraaiden in zijn hoofd. Hoe langer hij daar zat, hoe onmogelijker het hem voorkwam een oplossing te vinden.

"Dit is zeker veel te moeilijk voor iemand, die zoo weinig heeft geleerd als ik," dacht hij eindelijk. "'t Zal wel zoo loopen, dat ik toch bij de menschen terugkomen moet. Ik zal het aan den dominé, en den dokter, en den meester en aan anderen moeten vragen, die geleerd zijn, en raad kunnen weten voor een geval als dit."

Ja, dat nam hij zich voor gauw te doen, en hij stond op en schudde zich, want hij was zoo nat als een poedelhond, die aan 't zwemmen was geweest.

Juist op dat oogenblik zag hij een grooten uil, die kwam aanvliegen, en neerstreek op een van de hoornen aan den kant van de dorpsstraat. En dadelijk daarop begon een katuil, die onder de lijst van het dak zat, zich te bewegen en riep: "Kiviet, kiviet! Ben je weer thuis, moerasuil? Hoe heb je het in 't buitenland gehad?"

"Heel goed, dank je wel, katuil!" zei de moerasuil. "Is er hier wat bizonders gebeurd, terwijl ik weg was?"

"Niet hier in Bleking, moerasuil, maar in Skaane is 't gebeurd, dat een jongen door een kabouter is betooverd en zoo klein gemaakt als een eekhoorn, en later is hij naar Lapland gereisd met een tamme gans."

"Dat is een merkwaardig bericht! een merkwaardig bericht! Kan hij nooit weer een mensch worden, katuil? Kan hij nooit weer een mensch worden?"

"Dat is een geheim, moerasuil, maar jij mag het toch wel weten. De kabouter heeft gezegd, dat als de jongen op dien tammen ganzerik past, zoodat hij ongedeerd weer thuis komt en..."

"En verder, katuil? Verder? Verder?"

"Vlieg met me meê naar den kerktoren, moerasuil, dan zal ik je alles vertellen. Ik ben bang, dat er hier iemand in de straat is, die ons beluistert."

En toen vlogen de uilen weg. Maar de jongen gooide zijn muts hoog op in de lucht. "Als ik maar op den ganzerik pas, zoodat hij heelhuids thuiskomt, dan mag ik weer een mensch worden. Hoera! Hoera! Dan mag ik weer een mensch worden!"

Hij riep hoera! zóó hard, dat het een wonder was, dat niemand in de huizen hem hoorde. Maar dat deed niemand, en hij liep, zoo hard zijn beenen hem dragen konden, terug naar de wilde ganzen in het natte moeras.