Pagina:Lagerlof, Niels Holgersson's Wonderbare Reis (1917).pdf/82

Deze pagina is gevalideerd

74

Hij bleef aan den oever naar hen zitten kijken. Hij voelde zich erg vernederd, en vond, dat zijn eer als jager op 't spel stond.

Op eens zag hij een otter uit het schuimende water komen met een visch in den bek. Smirre ging hem te gemoet, maar bleef op twee stappen afstand van hem staan, om te toonen, dat hij hem zijn jachtbuit niet wou afnemen.

"Je bent toch een rare snaak, dat je je vergenoegt met visch te vangen, als er volop wilde ganzen op de steenen staan," zei Smirre. Hij was zóó in vuur, dat hij den tijd niet nam om zijn woorden zoo goed te kiezen, als hij gewoonlijk deed.

De otter keerde niet eens zijn kop naar 't water. Hij was een landlooper als alle otters; hij had dikwijls in het Vombmeer gevischt, en kende Smirre, den vos, wel.

"Ik weet wel, hoe jij 't aanlegt om een forel machtig te worden. Smirre," zei hij.

"O, ben jij 't, Grippe?" zei Smirre en was blij, omdat hij wist, dat deze otter een kloek en knap zwemmer was. "Ik wil wel gelooven, dat je niet naar de wilde ganzen wilt kijken, als je niet in staat ben ze te bereiken." Maar de otter, die zwemvliezen tusschen de teenen had, een stijven staart, die zoo goed als een roeiriem was, en een pels, voor vocht ondoordringbaar, wilde 't niet op zich laten zitten, dat er een stroom was, dien hij niet aandurfde. Hij keerde zich naar het water, en zoodra hij de wilde ganzen in het oog kreeg, wierp hij den visch weg, en sprong van de steile helling in de rivier.

Als het wat verder in de lente was geweest, zoodat de nachtegalen in het park van Djupadal geweest waren, zouden ze later vele nachten hebben gezongen van den strijd van Grippe met den stroom. Want de otter werd dikwijls door de golven meêgerukt, de rivier af, maar hij werkte zich telkens weer naar boven. Hij zwom voort in de deining; hij kroop over steenen, en kwam langzamerhand dichter bij de wilde ganzen. 't Was een gevaarlijke tocht, wel waard om door de nachtegalen bezongen te worden.

Smirre volgde zijn weg met de oogen, zoo goed hij kon. Eindelijk zag hij, dat de otter bezig was naar de wilde ganzen te klimmen. Maar juist toen klonk er een woeste, schelle schreeuw. De otter stortte achterover in het water, en werd weggerukt, alsof hij een blind, jong katje was geweest. Onmiddellijk daarna klapten de ganzen hard met de vleugels. Ze vlogen op en weg om een andere slaapplaats te zoeken. De otter kwam gauw weer aan land. Hij zei niets, en begon zijn eenen voorpoot te likken. Toen Smirre hem bespotte, omdat zijn tocht mislukt was, barstte hij uit: "'t Komt niet, doordat ik niet goed zwemmen kan, Smirre. Ik was tot vlak bij de ganzen gekomen, en zou juist bij hen aan land klimmen, toen een dwergje kwam aanspringen, en me op