Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/183

Deze pagina is niet proefgelezen

137

de Maleiers zijn erg uithuizig en velen brengen den nacht elders door of zijn op reis of geëmigreerd.

In een roemah gadang wonen alzoo de in leven zijnde generatie's uit ééne stammoeder in de vrouwelijke lijn. Dus: de oude grootmoeder; haar zoons (voor zoover die overdag thuis zijn; 's nachts zijn zij nooit thuis); haar dochters; de zoons van haar dochters (voor zoover die enz.) en de dochters van haar dochters; en zoo verder; soms 5 generatie's ver. 's Nachts konien de quasi-tersluiksche bezoeken van de mannen der vrouwelijke familieleden.

Het huis is op deze wijze van familie-vorming ingericht. In 't algemeen is er ééne helft voor gemeenschappelijk gebruik en de andere helft is in kamertjes verdeeld, slaapvertrekken voor de vrouwen en haar jonge kinderen. Als de meisjes wat grooter worden, slapen die tot haar huwelijk toe ook in een apart vertrekje, maaide jongens moeten 's nachts de deur uit als zij te wijs worden; gewoonlijk op hun achtste jaar. Die slapen dan meestal in een Boerau (bidhuis, tevens lagere school voor het Qorānlezen). Dit is geen bezwaar voor hen; zij leeren allen 's avonds toch het mengadji (Qorān-reciet) en soms nog veel meer van het geloof en blijven er meteen dan maar slapen. Bedden en dergelijke behoeven niet te worden versleept; een matje en een kussen zijn voldoende.

Die jongens slapen ook wel elders, in de bovengenoemde nietfamiliehuizen, soms wel opzettelijk tot dit doel gebouwd en dan eigenaardiglijk „goedang", d. i. pakhuis genoemd. De gewoonte, om de grootere jongens des nachts het huis uit te zenden, bestaat ook bij de Bataks, Atjehers en Gajō's. Soms komt het voor, zooals bij de Loeboes, dat de meisjes van haar twaalfde jaar af tot aan haar huwelijk in een afzonderlijk huis slapen onder de hoede eener bejaarde weduwe. Dit meisjeshuis is dan tevens de plaats, waar de jongens uit het dorp komen gezelsen; de duenna zorgt dan, dat de omgang binnen de perken van het geoorloofde blijft.

Dat buitenshuis slapen van die jongens in soms groote gezelschappen is een groot kwaad. Zij leeren daar van elkaar zoo zonder toezicht niet veel goeds. Daarentegen worden zij bij die levenswijze niet verwend en krijgen zij op jeugdigen leeftijd eene groote zelfstandigheid. Twaalfjarige knapen trekken reeds vaak de wijde wereld