Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/22

Deze pagina is proefgelezen

6

alle bebouwing uit. Do vloed dringt naar binnen en belet de rivieren af te stroomen, waardoor de modderstrook zich verbreedt. Verder landwaarts in krijgt men eene strook, waar de modder soms droog wordt en zich dan vertoont als een harde kleibodem, door enorme scheuren doorgroefd.

Van uit zee gezien teekent deze vage kust zich scherp en gesloten af door de dichte begroeiing met de bladrijke, heldergroene rhizophoren (mangrove), bakau in het Maleisch, die zich tot vier, vijf meter boven het water verheffen. De vruchten dezer zeer merkwaardige boomen schieten al wortels uit, terwijl zij nog aan den boom hangen. Waar deze wortels maar den modderbodem kunnen bereiken, grijpen zij vast en geven het aanzijn aan nieuwe planten. De wortels van eene soort bakauboomen krommen zich, snakkend naar lucht, in lussen boven het water uit. Van eene andere soort ontspringen de wortels vlak onder de takken aan den korten stam. Ook die takken schieten luchtwortels uit. Bij laagwater ziet men het geheele eindelooze, hopeloos-eentonige bakau-bosch op millioenen kronkelstelten in den weeken modderbodem staan. Bij vloed schijnt het bosch op het water te rusten.

Aangroei der kust.

Deze wortels zijn uitstekende slibvangers. De lage, alluviale kust aan de ondiepe zee der Oostkust van Sumatra groeit dan ook zeer snel aan. De rivieren brengen het slib aan. De bakau-wortels houden het vast. De stroomingen fatsoeneeren er een kustlijn van. De aangroei is dan ook niet regelmatig. Waar men haar zou verwachten, ziet men wel eens eene afneming van de kust. Ver weg, op een rustig plekje, kan het slib zich pas neervleien, vormt er soms van lieverlede een eilandje, dat ook spoedig door de bakau is overweldigd en zich, door tusschenliggende stroomen daarin verhinderd, niet altijd aan den wal kan vasthechten.

Voor de riviermonden vormen zich modderbanken, soms geduchte hindernissen voor de scheepvaart vormend. De kuststroom heeft de riviermonden langs Straat Malaka in Noordelijke en Noordwestelijke richting omgebogen.

Aan de Westkust is de zee te diep en de branding te sterk voor de vorming van nieuw land op zóó groote schaal. Slechts in het