Pagina:Land en volk van Sumatra (1916).djvu/402

Deze pagina is niet proefgelezen

326

tegen al hetgeen in het Inlandsche leven den streng-geloovigen aanstoot geeft. Met fanatieke felheid streden zij voor formalistische rechtzinnigheid; met buitengewone gestrengheid verzetten zij zich tegen de matriarchale ataminrichting, laksheid in de sembahjang-practijk, hanengevechten, dobbelen, opium- en drankgebruik. Zij gaven aan hun strijd het karakter van een heiligen oorlog en behandelden de adatpartij, als hun tegenstandera „orang itam" of „Maleiers" genoemd, als ongeloovigen.

Door Engelsen geld werden de Padri's van Padang verwijderd gehouden, zoodat de kuststreek tamelijk onbewogen bleef, terwijl in de Bovenlanden de krijg fel woedde.

Door verraad werd het vorstenhuis van Minangkabau uitgemoord, met uitzondering van één lid der familie, Radja Alam Moening Sjah, die wist te ontvluchten. Feitelijk waren de Padangsche Bovenlanden in 1820 geheel in handen der Padri's.

Eenige volkshoofden waren naar Padang gevlucht en verzochten den Luitenant-Gouverneur Raffles te Bengkoelen om hulp. Deze toonde niet veel lust om zich in het wespennest te steken en bepaalde zich tot het leggen eener nietige bezetting te Semawang, aan den Noordelijken oever van het meer van Singkarak, en tot pogingen om onderhandelingen aan te knoopen met de Padri's, welke pogingen echter niet tot resultaat leidden (1816).

Toen in 1819 de kustplaatsen weer aan het Nederlandsche Gouvernement waren overgedragen, hernieuwden de gevluchte hoofden hunne pogingen tot Europeesche interventie, met het gevolg, dat op 10 Februari 1821 onze Regeering met die hoofden een verdrag sloot, waarbij de landen van het vroegere Minangkabausche rijk aan Nederland werden afgestaan. Die hoofden waren tot dezen afstand niet bevoegd; nochtans is dit verdrag de basis geworden van onze machtsuitoefening in de Bovenlanden. De afstammelingen van Radja Alam Moening Sjah genoten voor den pseudo-afstand van hun rijk een jaargeld tot voor eenige jaren, toen de laatste dezer overleed.

Met het sluiten van dit verdrag begint voor ons Gouvernement de Padri-Oorlog, die, hoewel met weinig troepen en met eenige onderbrekingen gevoerd, rijk is geweest aan spannende episoden en scherpe gevechten tegen een overmachtigen en fanatieken vijand.