Pagina:Leeuwarder Courant 1831 no 103.pdf/1

Deze pagina is proefgelezen


1831.

LEEUWARDER

DINGSDAG

No. 103.

COURANT.

den 27 DECEMBER.

NATIONALE MILITIE.

De Gouverneur van Vriesland herinnert bij deze aan de belanghebbenden:
Vooreerst: Dat de manschappen, welke bij de Nationale Militie reeds werkelijk, voor zich zelven dienen, en gedurende het tegenwoordige jaar, of in jaren, hetzelve vooraf gaande, (mits in het laatste geval, het ontslag te dier tijd ook is aangevraagd, doch zonder gevolg heeft moeten blijven) overeenkomstig de art. 91 en 94 der wet van den 8 Januarij 1817, en de deswege later gemaakte bepalingen, het zij door het overlijden van eenen Vader of Stiefvader, of wel Moeder of Stiefmoeder, weduwe zijnde, of door eene plaats gehad hebbende regterlijke separatie of echtscheiding der Ouders, of eindelijk, door het overlijden van eenen Broeder of van Broeders, regt op vrijstelling hebben verkregen, en diensvolgens hun ontslag zullen verlangen, hetzelve kunnen bekomen.
Ten tweeden: Dat zij, die in dat geval verkeeren, zich daartoe voor den 5 Januarij van het volgende jaar, in geschrifte moeten addresseren aan het Bestuur der Stad of Grietenij, voor welke zij in dienst zijn getreden, en dat hiertoe, ook derzelver Ouders, Voogden, Curators en Gemagtigden bevoegd zijn.
Ten derden: Dat bij die adressen of aanvragen, om ontslag moeten worden overgelegd de noodige bewijzen, ingerigt volgens de voorschriften, die daarvan bij de wetten op de Nationale Militie gegeven zijn.
Ten vierden: Dat van alle adressen of aanvragen om ontslag, welke niet vóór den gestelden tijd ingekomen zijn, maar later ontvangen worden, of waarvan de bewijsstukken niet in behoorlijke orde bevonden zijn, voor het loopende jaar geen gebruik kan worden gemaakt, en het ontslag voor dat jaar, dus ook niet verleend zal worden.
Ten vijfden: Dat verder alle Ingezetenen, die op den eersten Januarij aanstaande, hun negentiende jaar zullen zijn ingetreden, na daartoe, bij publicatie, door het Plaatselijk Bestuur te zijn opgeroepen, zich vóór den twintigsten van gezegde maand Januarij, tot de loting moeten doen inschrijven, wel te verstaan, alléén die Jongelingen, welke in den jare 1813 geboren, en dus op den 1 Januarij 1832 in hun negentiende jaar getreden zijn, welke de eerste Klasse uitmaken.
Ten zesden: Dat het woord Ingezetenen hier boven genoemd, al degenen omvat, welke hun verblijf, of de zetel van hun vermogen, binnen het Koningrijk gevestigd hebben, en dat dus ook in zoo verre de Vreemdelingen even als de inboorlingen, aan de dienst der Nationale Militie onderworpen zijn.
Ten zevenden: Dat almede diegenen, welke hun verblijf binnen het Rijk zijn komen te vestigen, en als Ingezetenen beschouwd moeten worden, zich insgelijks, voor zoo verre zij nog in de jaren der Militie vallen, en hun 23 jaar op den 1 Januarij e. k., alzoo nog niet volbragt zullen hebben, voor den 20 dier maand ter inschrijving moeten aangeven in dat Register, waartoe zij, volgens hunne jaren, behooren, ten einde voor hunne Klasse na te loten.
Ten achtsten: Dat van de voorzeide inschrijving geen der bedoelde Jongelingen uitgezonderd is, maar dat een ieder van hen zonder eenig onderscheid, en dus ook zij, die zich reeds in militaire dienst bevinden, of ten gevolge der tijdsomstandigheden bij de armee zijn ingelijfd, of wel met de schutterij militaire diensten uitoefenen, alsmede de zoodanigen, die om andere redenen, welke dezelve ook zijn mogen, al of niet wettige gronden tot vrijstelling mogen hebben, zich aan het Bestuur der Stad of Grietenij, tot welke hij, volgens de wet, voor de Militie behoort, ter inschrijving moet aangeven, op de dagen en uren, die daarvoor, door het Bestuur bepaald en bekend gemaakt zullen worden, en dat die aangave, bij afwezigheid der jongelingen zelve, door hunne Ouders, Voogden, of die over hun gesteld zijn, moet geschieden.
Ten negenden: Dat de wettige woonplaats of het domicilie voor de inschrijving hierboven vermeld is:

a. Voor de Gehuwden, de plaats alwaar zij hun bestaan hebben, waarvoor in twijfelachtige gevallen, gehouden wordt, die plaats, alwaar de gehuwden, op den 1 Januarij van elk jaar, tot de uitoefening van eenig beroep patent hebben bekomen, of wel voor het middel van het Personeel en Mobilair beschreven zijn, en voor zoo verre zij daarin niet beschreven zijn, noch patent hebben bekomen de plaats, alwaar zij zich bevinden.
b. Voor de Ongehuwden, de woonplaats der Ouderen, en bij overlijden van beiden, die van den eerst benoemden Voogd, voor zoo verre, namelijk, de volgende bepalingen daarin geene uitzondering zullen maken.
c. Voor hen, die door hunnen Vader, Moeder, Voogd of Curator achtergelaten zijn, en geen bestaan hebben, de plaats, alwaar hunne Ouders, eerst in rang benoemden Voogd, of Curator, het laatst gewoond hebben, of wanneer die plaats niet bekend of buiten het Rijk mogt gelegen zijn, die plaats, alwaar zoodanige achtergelatenen zich bevinden.
d. Voor die genen, welke geene Ouders, Voogden of Curators, of een eigen bestaan hebben, die plaats, alwaar zij zich ophouden.
e. Voor de gealimenteerden of de kinderen in Godshuizen en liefdadige Gestichten, onverschillig of dezelve al dan niet Ouders of Voogden hebben, die plaats, alwaar de Godshuizen of de Besturen, welke de alimentatie bekostigen, gevestigd zijn.
f. Voor die genen, wier Ouders geen bekend domicilie hebben, die plaats, alwaar zij zich bevinden, en eindelijk,
g. Voor de zoodanigen, welke afzonderlijke en niet te gelijk met hunne Ouders, of naastbestaanden, bij welke zij bevorens inwoonden, door sommige Godshuizen of Armenbesturen ten hunnen koste in de Kolonien van de Maatschappij van Weldadigheid zijn uitbesteed, die Gemeente, onder welke de Godshuizen of Besturen, door welke de kosten van alimentatie bestreden worden, behooren.

Ten tienden: Dat elk Jongman, welke verzuimt, zich vóór den 20 Januarij te doen inschrijven, of voor wien daartoe voor dat tijdstip, geene aangave gedaan wordt, alnog zal worden ingeschreven aan het einde van het Register, doch dat hij tevens voor dat verzuim, zal worden verwezen, tot eene boete van niet minder dan vijf guldens, en niet te bovengaande de som van honderd guldens, of ingeval van volstrekt onvermogen, tot eene gevangenis van vier dagen tot zes weken.
Ten elfden: Dat echter de zoodanige, die zich ook vóór den 28 Januarij nog niet hebben laten inschrijven, dadelijk gearresteerd, en naar de Hoofdplaats der Provincie overgebragt, zullen worden, ten einde wanneer zij niet bevonden worden, door ziekte of ligchaamsgebreken, voor de Militaire dienst ongeschikt te zijn, dadelijk aan den Provincialen Commandant, ter inlijving, als niet ingeschreven, te worden overgegeven, in mindering van het Contingent der Gemeente, tot welke zij behooren, om als zoodanig vijf volle jaren uit te dienen, zonder in het groot verlof te mogen deelen.
Ten twaalfden: Dat, derhalve aan de niet aangave ter inschrijving vóór den 28 Januarij, tevens verbonden is het verlies van zoodanige vrijstelling van de dienst der Militie, waarop een niet ingeschrevene, voor dien tijd, voor altijd, of voor een jaar, anders dan om ziekte, of ligchaamsgebreken, aanspraak zou hebben kunnen maken, bij aldien hij aan zijn verpligting had voldaan, en dat ook geene eigene aangave na dien tijd, eenige verschoning kan aanbrengen.
Ten dertienden: Dat de evengezegde niet ingeschrevene en ingelijfd wordende personen, daarenboven, verwezen zullen worden tot het dubbeld der boete of straffe hiervoor vermeld, ten zij zij voldoende bewijzen, dat zij in het jaar waarin de inschrijving verzuimd is, eene wettige reden tot vrijstelling zouden hebben kunnen doen gelden, wanneer zij zonder boete zullen worden ingelijfd.
Ten veertienden: Dat ook de Ouders, Voogden, Regenten of Directeuren van Godshuizen en Armebesturen, bij de wet verpligt worden, hunne kinderen of pupillen, in persoon of door iemand daartoe schriftelijk gemagtigd, te doen inschrijven, en dat zij daarin nalatig blijvende, verbeuren zullen de boeten, daarop bij de wet bepaald, zijnde niet minder dan vijf en twintig en niet meer dan honderd guldens, of volstrekt onvermogend zijnde, gestraft zullen worden, met eene gevangenis van een tot twee maanden onverminderd de nasporingen naar de dienstpligtigen, even als ten aanzien van de Deserteurs van het krijgsvolk van den staat gebruikelijk is.
Wordende dien ten gevolge, elk en een iegelijk, die zulks aangaat, ten nadrukkelijksten aangemaand en gewaarschuwd aan zijne verpligtingen, ten aanzien der Nationale Militie, op zijnen tijd en getrouwelijk te voldoen, ter voorkoming der onaangename en nadeelige gevolgen, welke door het ten achteren, of in gebreke blijven, in de voldoening aan die verpligtingen ontstaan; terwijl eindelijk alle Ouders, Voogden, Regenten, enz., hierbij betrokken expresselijk nog worden aangemaand, om ook van hunne zijde voor de tijdige inschrijving van hunne kinderen of pupillen, en in het bijzonder van hen, die, door afwezigheid, of om andere redenen, zich zelve niet zullen kunnen aanmelden, zorg te dragen en om niet te spoedig en op te losse gronden, zich overtuigd te houden, dat zij aan de inschrijving enz., voor de Nationale Militie nog niet onderworpen zijn, maar zich zelf bij de minste twijfeling omtrent hunnen juisten ouderdom van dezelve te verzekeren, door het doen nazien van de Registers van den Burgerlijken Stand, als alleen als wettige wijze van den ouderdom kunnende worden aangemerkt, ten einde langs dien weg voor te komen, dat zij zelve in geene boete of straffe vervallen, en dat hunne kinderen of pupillen, die zich ook in dezen, en niet zonder grond op hunne Ouders, of die over hen gesteld zijn, verlaten, insgelijks niet geboet of gestraft, en als niet ingeschrevenen behandeld behoeven te worden.

Leeuwarden,
den 15 December 1831.
De Gouverneur voornoemd,
Van ZUIJLEN van NIJEVELT.

DUITSCHLAND.

FRANKFORT, den 20 December. Den 10den heeft de Pruissische commissaris van Pfuel de wetgevende vergadering te Neuchatel gesloten, na haar zijnen dank betuigd te hebben over den goeden geest, die haar bezielde. Bij die gelegenheid heeft hij haar berigt, dat men des nachts wachtvuren had gezien en had hooren schieten, en dat Bourquin zich naar Val de Travers had begeven, met oogmerk om een aanslag tegen de stad te wagen. Neuchatel is in staat van beleg verklaard en dien ten gevolge een twintigtal verdachte personen daaruit gedreven. Het schijnt ondertusschen, dat de magt van Bourquin zeer gering is en hij zich niet in staat bevindt een aanval te doen.

ENGELAND.

LONDEN, den 20 December. In Ierland is wederom een van die tooneelen voorgevallen, welke zich in dat land maar al te dikwerf opdoen. Een policie-officier die met elf man, een der gaarders van de kerkelijke tienden ten geleide verstrekte, is met al zijne manschap door de boeren vermoord geworden.
De Courrier erkennende dat de weigering van den Koning der Nederlanden, om tot het voorgestelde vredes-traktaat toe te treden, ofschoon in de stelligste, echter tevens in de meest gepaste bewoordingen gesteld is, vermaant de conferentie om daarom niet op hare stappen terug te komen. Er staan zegt dit blad wijders, slechts drie wegen open; of wel alle tusschenkomst laten varen, en laten Holland en Belgie onderling hun geschil beslechten, of wel volharden in het eenmaal genomen besluit, om Holland tot de aanneming te noodzaken; of wel eindelijk de vorderingen der beide partijen op nieuw in overweging nemen, zonder het allerminst acht te geven op vroeger genomen beslissingen. Was de conferentie in den eersten aanvang wel beraden geweest, zoo zou zij zich van alle tusschenkomst hebben onthouden; de groote Mogendheden zouden de striktste onzijdigheid hebben bewaard en de Hollanders en Belgen hun eigen strijd hebben laten voldingen. Het beginsel van tusschenkomst is altijd een gevaarlijk iets, ook zelfs wanneer het, zoo als in het onderhavige geval, gegrondvest is op het verlangen om den algemeenen vrede te behouden en het bloedvergieten tusschen twee natien te voorkomen. Hoe loffelijk de beweegreden ook geweest moge zijn, wij zijn genoodzaakt te erkennen dat de uitslag verre van voldoende is geweest.
In deszelfs laatste nummer spreekt de Courrier van den indruk, welken een zijner laatste artikels op de Parijsche beurs heeft gemaakt. Wij verzekerden, zegt hij zakelijk, dat er geen formeel voorstel tot algemeene ontwapening aan het Fransch gouverment was gedaan, dat Oostenrijk en Pruissen zich wel is waar hiertoe niet ongenegen hadden betoond, maar dat Rusland nimmer eenige mededeeling hieromtrent gedaan had. Deze verzekering was volkomen met de waarheid overeenkomstig, en wij tarten een ieder het tegendeel te bewijzen. De geneigdheid van Oostenrijk en Pruissen, om den vrede van Europa door eene algemeene ontwapening te verzekeren, hebben wij nimmer betwijfeld, en het is zelfs niet onmogelijk dat Rusland verkregen hebbende, al wat het in Persie, Turkije en Polen behoefde, het niet onraadzaam acht eene vredelievende staatkunde aan te nemen, tot dat het tot nieuwe oorlogen voorbereid zal wezen. Wij hebben slechts gezegd wat er al of niet was geschied, zonder ons in gissingen te begeven van wat er gebeuren konde. — Ons berigt omtrent het dralen van het Britsche kabinet in het antwoord geven op de laatste mededeeling der conferentie, heeft de speculateurs in de fondsen niet minder gehinderd, en een avondblad heefc trachten te betoogen, dat ons artikel geenszins half officieel was. Maar wie heeft dit ooit beweerd. Wij zeiden duidelijk hetzelve uit de citij te hebben en behoefden geene valsche kleur daaraan te geven, om het geloof bij te zetten. Wij zeiden dat het Russisch gouvernement zich met betrekking tot het geschil tusschen Belgie en Holland niet zoo warm had betoond, als het had behooren te doen, en des noods zouden wij deze daadzaak zonder moeite kunnen bewijzen. Maar Rusland mag welligt (may) het traktaat ratificeren. — Rusland mag welligt al deszelfs troepen ontbinden. — Rusland mag welligt een einde maken aan deszelfs tegenwoordig stelsel van draling, en Rusland mag willigt voor een poos zeer vredelievend en handelbaar zijn, want Rusland heeft al wat het ondernomen heeft zien gelukken, en behoeft nieuwen adem te scheppen, om nieuwe ondernemingen te doen.

FRANKRIJK.

PARIJS, den 19 December. Te Lyon scheen men den 15den nieuwe oproerige bewegingen te vreezen. Al de troepen waren op de been; er stond geschut geplant, en overal ontmoette men patrouilles. De rust is gelukkig niet gestoord geworden.
Tot nog toe neemt de generaal Sebastiani het departement van oorlog per interim waar, niettegenstaande de maarschalk hertog van Dalmatie reeds sedert verscheiden dagen te Parijs is terug gekeerd.
Men verspreidt het gerucht, dat het hof der rekeningen ontdekt heeft, dat er eene aanzienlijke som van ’s lands geld niet verantwoord is geworden en men gezocht heeft die te brengen op de reiskosten van Karel X en zijne familie naar Cherburg.
Mevrouw de marquise de Larochejacquelin, die uit de handen der militairen ontsnapt is, welke haar in eene pachthoeve gevangen genomen hadden, is thans in Engeland.
In de afgeloopene week, onmiddellijk na het ontvangen der tijding van de gemotiveerde weigering van het Russisch kabinet, om het traktaat der Londensche conferentie te ratificeren, heeft ons ministerie, de hoop niet verliezende, om Keizer Nicolaas van zijne weigering, die nog niet officieel aan de conferentie medegedeeld is geworden, te doen terug komen, den baron d’André secretaris van ambassade, naar Petersburg afgezonden. Men weet, dat de uiterlijke tijd voor de ratificatien op den 15 Januarij aanstaande bepaald is. Alsdan zullen wij ongetwijfeld vernemen, hoe vruchteloos die nieuwe démarche van ons ministerie bij het Russisch kabinet geweest is.
Een Engelschman heeft het landgoed en kasteel van Rosny met de daarin zich bevindende meubelen, hetwelk de hertogin van Berry heeft toebehoord, voor 2,100,000 fr. gekocht. Van dat landgoed moeten jaarlijks nagenoeg 120,000 fr. belasting opgebragt worden.
Men verneemt dat de gewapende magt van don Pedro, waarmede hij eene expeditie tegen Portugal wil doen, reeds bestaat uit 6000 man geoefende troepen en 2000 recruten, die zich op Terceira en andere eilanden bevinden, bij welk eiland ten anker liggen twee schooners, eene korvet en eene brik, te zamen gewapend met 78 stukken; dat zich nog daarbij zullen komen voegen drie oorlogsfregatten, eene korvet en drie gewapende stoombooten, met ongeveer 2000 man aangeworven vreemdelingen. De troepen zouden door eenen Engelschen generaal gecommandeerd worden.

BELGIE.

BRUSSEL, den 22 December. Een protokol vanden 14 December heeft, naar men verzekert, de vraag nopens het slechten der vestingen beslist, maar men verzekert even zeer, dat Frankrijk in dit protokol geen genoegen neemt, volgens het regt hetwelk die mogendheid zich schijnt voorbehouden te hebben, om, hoezeer tot de beraadslagingen niet toegelaten, derzelver uitslag al of niet goed te keuren.

NEDERLANDEN.

’s GRAVENHAGE, den 21 December. Ter bestrijking van de gewone uitgaven voor het jaar 1832 is bij de tweede kamer der Staten-Generaal voorgedragen eene gewijzigde wet, volgens welke voorloopig in de dienst wordt voorzien, en waarbij de zevende grondslag van hec personeel nog niet wordt vastgesteld, de belasting op den turf en de steenkolen niet wordt aangehaald, en de belasting van de goederen in de doode hand voor als nog in het midden wordt gelaten. Verder worden daarbij voorgesteld 40 opcenten op de hoofdsom der grondlasten, 75 opcenten op het personeel, 50 opcenten op de patenten met uitzondering van die voor de schippers, welke aan slechts 25 opcenten zullen onderworpen zijn. Omtrent de voordragt ter verbetering van de bestaande bepalingen op de accijnsen zullen de beraadslagingen over de laatstelijk ingezondene ontwerpen onmiddellijk worden voortgezet, gelijk mede ten aanzien van een accijns op de zeep, ten einde alzoo die middelen voor het jaar 1832