Ao. 1828.
|
No. 78.
|
TURKYE.
KONSTANTINOPOLE den 31 Mei. De troepen, die het leger van den Donau versterken moeten, zijn door den Seraskier Hussein-Pacha in oogenschouw genomen. Halil-Pacha is denzelven als tweede Seraskier toegevoegd; daags vóór hun vertrek naar Andrinopole en Schumla heeft ze de Groote Heer zelf bezigtigd en ter verdediging van het Vaderland aangemoedigd. Op bevel van Zijne Hoogheid zijn er belooningen aan de troepen uitgedeeld; hij heeft dezelve tor aan gene zijde van den Daud-Pacha uitgeleide gedaan, en er afscheid van genomen met deze woorden: „Gedraag u als dapperen, ik zal u weldra volgen.” Halil-Pacha, die in bijzonderen gunst bij den Sultan staat, heeft 500 beurzen en 30 rijk uitgedoschte paarden ontvangen.
De Porte schijnt op die troepen alle hare hoop te vestigen, en ofschoon zij onderrigt is, dat het Russisch leger 100,000 man sterk is, behalve de reserve, van 60,000 man, en dat zij daartegen, de bezettingen medegerekend, slechts 80,000 man kan tegenoverstellen, schijnt nogtans de Ottomannische trots geen oogenblik aan de overwinning te twijfelen, en boezemen haar de verrigtingen van den Generaal Paskewitsch op de grenzen van Perzie meer ongerustheid in, dan de voortgangen van het Russisch leger op den Donau; omdat de verschrikkelijke Janitsaren in de omstreken van. Erzerum zich roeren. Volgens bijzondere brieven zouden zij werkelijk eenen formelen opstand georganiseerd hebben; maar het Gouvernement zwijgt van alles wat er in Azie omgaat.
In de Moskeën is er een firman ter verdediging van het vaderland afgelezen, hij is in de gewone formen vervat, en komt hier op neer:
„Het Ottomannische volk zal zich herinneren, hoe de Grieksche opstand in der tijd alle de aandacht van het Gouvernement naar zich trok, en hetzelve alle mogelijke maatregelen nam om dien te dempen. Thans voegt zich een nieuwe vijand bij dien revolutionairen brand, poogt het rijk te vuur en te zwaard te schaden, de heilige godsdienst aan te randen en u met uwe vrouwen en kinderen in slavernij weg te voeren. Wapent u, brave Musulmans, tegen de ongeloovige Russen, bezoekt vijfmaal daags de heilige plaatsen, en verrigt er de voorgeschrevene gebeden, opdat wij, door de genade des Profeets, overwinnen mogen.”
De Zwarte Zee is voor alle vlaggen gesloten; het is nogtans opmerkelijk, dat men aan twee Russische schepen den doortogt van den Bosphorus naar Odessa heeft toegestaan.
De gissing, dat de Porte genegen was om zich met de Verbondene Mogendheden over het Grieksche vraagstuk te verstaan, is volmaakt bevestigd. Dit besluit schijnt de uitkomst te wezen van onderscheidene zamenkomsten, welke de Admiraal de Rigny over dit onderwerp met Hassan-Pacha, Gouverneur van Smyrna, heeft gehad, en ten gevolge van welke deze een Tartaar naar Konstantinopole gezonden heeft.
LEVANT.
SMYRNA den 30 Mei. De zich hier bevindende Russische onderdanen hebben aan den Consul der Nederlanden paspoorten gevraagd, en maken zich gereed te vertrekken. De Admiraal de Rigny bevindt zich in deze wateren. De Admiraals van Heyden en Codrington zijn te Navarino. Onderscheidene matrozen der hier liggende Nederlandsche en Fransche schepen hebben, ongeacht de pogingen hunner scheeps-kapiteinen, om hen van het voornemen terug te brengen, de Mahomedaansche Godsdienst omhelsd. Hun voorbeeld heeft op de Amerikaansche vaartuigen navolgers gevonden.
GRIEKENLAND.
De Heer Eynard rigt, onder dagteekening van Beaulieu den 11 Januarij, aan de vrienden van Griekenland, den navolgenden, brief, naar ons inzien niet wel, te verkorten, zonder het belangrijke van den inhoud te verminderen:
„De laatste tijdingen welke ik uit Griekenland ontvangen heb, loopen tot het einde van April. Zie hier den zakelijken inhoud van onderscheidene brieven:
„Met elken dag verwekt de President meerder vertrouwen; bij vervoegt zich zelf daar, waar gewigtige bevelen volbragt moeten worden; hij geeft zich met de kleinste bijzonderheden af, en overal is zijne tegenwoordigheid noodzakelijk, want alles moet hersteld worden; hij bezoekt zorgvuldiglijk alle de steden; reeds drie maal is hij te Napoli di Romania geweest, men herstelt er de straten, men reinigt deze plaats van het ongedierte en de ellende, waarmede zij besmet is; men kan thans door dezelve gaan, eene geregelde policie begint zich te vormen, niemand verschijnt gewapend op de straten, en het Paaschfeest is plegtig gevierd, zonder luiddruchtigheid, en, hetgeen bij de Grieken vrij opmerkelijk is, zonder het lossen van een enkel pistool-schot. De President heeft Corinthe bezocht; hij gaat den Pelonoponesus doorkruisen en zich naar Spezzia, Hydra en Syra begeven; overal waar hij zich vertoont, herleeft het vertrouwen, en er ontstaan nuttige werken voor de organisatie en de beschaving.
„De Grieksche kruistogt onder Sachturis bereikt zijn doel. Miaulis beveiligt met een klein smaldeel Samos; de zeeroovers zijn vernield; de meesten hunner mysticos hebben zich met de Nationale vloot vereenigd. De aardappelen-bepoting is volbragt en strekt zich tot Poros uit; indien droogte geene schade veroorzaakt, zal zij een jaar lang genoegzaam voedsel voor twaalf duizend man opleveren.
„De wegen beginnen zich te vormen; bij het herbouwen der vernielde hutten, zorgt men dezelve in regte lijnen te plaatsen, ten einde men, in meer gunstige tijden, regelmatige straten moge verkrijgen. Het oogenblik is nabij, dat de Europische bouwkundigen, uit liefde voor Griekenland aangevuurd, dien bakermat der fraaije kunsten, van nut zullen kunnen zijn.
„De President heeft aan den beroemden Hoogleeraar de Candolle alle noodige inlichting gevraagd om eene zeer groote kweekerij te stichten. De oogst belooft in den Peloponesus veel; maar Ibrahim bedreigt dien van Messenie, hetzij dat de blokkade hem noodzake, om denzelven te gaan inzamelen, ten einde zelf eenige dagen langer te kunnen bestaan; hetzij dat hij besluite, om zich naar Romelie terug te trekken. Men zegt, dat de Albanezen van zijn korps in vollen opstand zijn.
„De nationale bank heeft tot nogtoe nabij de 90 duizend' harde piasters ontvangen; maar deze som zal vermeerderd zijn met de toegezondenen door de Europische weldoeners. Z. M. de Koning van Beijeren, een sprekend bewijs willende geven van zijn vertrouwen op de instelling van den Graaf Capo d’Istrias, heeft mij onlangs 50 duizend franken gezonden om in de Grieksche bank te storten. Deze Monarch schrijft mij: „In de tegenwoordige omstandigheden zijn de geldelijke middelen aller nuttigst, om het gezag van den President, en daardoor de duurzaamheid der nieuwe orde van zaken te vestigen. Ik heb besloten om mede aandeel te nemen in de leening der Grieksche bank, en ik bestem er 50 duizend franken toe, welke gij voor den Graaf Capo d’Istrias wel zult willen doen overstorten op dezelfde voorwaarden, welke gij bij het geven der 50 duizend franken van uwe zijde, gevoegd heb, enz.”
„Ik kan dezen brief niet eindigen, zonder er bij te voegen, dat de Koning van Beijeren de persoon in Europa is, die het meest tot herstel van Griekenland heeft toegebragt. Behalven de aanmerkelijke sommen, welke hij toezendt, heeft deze deugdzame Monarch, door toe te staan dat men zijnen naam bekend maakte, deze zaak der Godsdienst en menschelijkheid veredeld. De schroomvallige lieden, eenen Souverein openlijk de Grieken ziende beschermen, hebben niet meer gevreesd onderstand te zenden.
„De vergunning door Z. M. aan velen zijner Officieren verleend, om naar Griekenland te gaan, en de bevoegdheid welke hij hun openhartig verleend heeft, om met hunne Beijersche uniformen te dienen, is eene zedelijke ondersteuning geweest, die in Griekenland en Europa allerkrachtdadigst gewerkt heeft, en de wijze waarop de Kolonel de Heidegger zijne zending volbragt, de orde en tegelmatigheid, welke hij in de uitdeeling van den aangevoerden onderstand heeft weten te brengen, en zijne verlichte en regtschapene administratie zijn Griekenland mede van het grootste nut geweest.
„Ik heb het genoegen de weldoeners van Griekenland te berigten, dat de instrumenten, trommels en alles wat tot het militaire muzijk behoort, hetwelk de Kolonel Fabvier wenscht te hebben, eerstdaags van Toulon en Marseille naar den President vertrekken zal, zoo wel als de leijen voor het onderling onderwijs. Het Fransche Gouvernement, dat zich haast om alles te bevorderen wat voor de herboring van Griekenland nuttig kan wezen, heeft toegestaan, dat die voorwerpen kosteloos op ’s Konings schepen naar den President zouden vervoerd worden.
„Ontvang enz.
Bij eenen naderen brief uit Geneve, den 18 Junij l. l. aan de Weldoeners van Griekenland geschreven, deel de Heer Eynard den benarden toestand mede, waarin Griekenland, door de uitgebrokene pest op Hydra, en Spezzia, ten aanzien der geldmiddelen, op nieuws gedompeld is. Alle de gelden der bank hebben moeten besteed worden om daarin te voorzien. De President schrijft onder anderen: „ik heb voor 50,000 franken wisselbrieven afgegeven. Ik verzoek den Heer Heutsch dezelve te voldoen, door, eventueel met welk verlos, de weinige fondsen te verkoopen, die ik bij hem deponeerde, het laatste overschot van al wat ik bezit.”
OOSTENRYK.
TRIESTE den 14 Junij. Men meldt uit Florenza, dat de Markies de Ribeaupierre slechts op de tijding wacht, dat de Heer Stratford-Canning van Londen is vertrokken, om de reis naar Corfu aan te nemen. Deze Minister moet op het laatst van Mei het stelligst bevel daartoe ontvangen hebben.
— Volgens brieven van Ancona, had een Engelsche kotter te Korfu de tijding aangebragt, dat de blokkade van de haven van Alexandrie vast besloten was, en waarschijnlijk door den Admiraal de Rigny zoude gekommandeerd worden. Te Ancona meende' men zeker te weten, dat Ibrahim-Pacha zich gereed maakte om in het binnenste van Morea door te dringen, en een korps van 10,000 man tot dezen nieuwen inval bestemd had. In de plaatsen Coron, Modon en Navarino, zoude hij 7000 man zijner beste troepen onder bevel van Soliman-Bey laten.
De Grieken hebben den voorslag der Porte om zich vrijwillig te onderwerpen, verworpen, en zouden zelfs de Grieksche Bisschoppen, belast om hun namens den Sultan de amnestie aan te bieden, hebben vast gezet. Men gelooft, dat dit voornamelijk Ibrahim tot het doen van nieuwe invallen in Morea bewogen heeft.
Onderscheidene Philhellenen zijn te Ancona aan wal gestapt om weder naar hun vaderland terug te keeren; onder dezelven zoude, zich de neef van den voormaligen Groot-Admiraal Lord Cochrane bevinden.
WEENEN den 16 Junij. Bij het vertrek der post verspreidt zich het geruche, dat Abbas Mirza met vijandelijke oogmerken tegen Bagdad in aantogt is, en dat deze nieuwe vijand de Porte in de uiterste verlegenheid brengt.
DUITSCHLAND.
BERLIJN den 23 Junij. Een rapport uit het kamp van Satunow, onder dagteekening van den 11 dezer, bevat omtrent de inneming van Isaksza enz., de volgende bijzonderheden:
„Nadat onze troepen in den morgen van den 8. den overtogt over den Donau gewapenderhand volbragt hadden, was de vloed den fanschen dag met vaartuigen bedekt, die troepen en geschut overvoerden om bezit te nemen van de stelling, welke de vijand verlaten had.
In eene der batterijen, zeer nabij de vesting Isaksza gelegen, heeft men vier kanonnen, een houwitser en eenen aanmerkelijken voorraad kruid en ammunitie gevonden.
Den volgenden dag, den 9 Junij, werd de overtogt van den Donau voortgezet, en men sloeg in allerijl bruggen over die rivier. Ten elf ure des morgens, stak de vijand ook de andere voorsteden van Isaksza in brand. De Keizer kwam in den namiddag op Turksch grondgebied.
Z. M. stak den Donau over in eene schuit, gevoerd wordende door de Zaporoger-kozakken, gedecoreerd met het Kruis van St. George (hun door den Keizer ter zake hunner vorige bedrijven vereerd), onder bevel van hunnen Hettman, te voren Pacha van twee Paardestaarten. Toevallig ontving de Keizer dienzelfden dag de tijding, dat de Schah van Perzie aan een bataillon zijner garde den naam van Z. M. gegeven had.
De Keizer nam de stelling in oogenschouw, die daags te voren door de Turken bezet werd, en vereerde aan den Graaf van Wittgenstein een der kanonnen in de Turksche batterijen gevonden. Vervolgens deed zich de Keizer door dezelfde Zaporoger-kozakken naar den Russischen Donau-oever terug voeren.
Den 10 dezer, verklaarde de Pacha van Isaksza bereid te zijn tot de overgaaf der vesting. Men gaf hem tot den volgenden morgen ten 10 ure tijd van beraad om te verklaren, of hij de capitulatie, welke men hem aanbood, aannam, dan niet, Den 11. werd de vesting