Pagina:Limburger Koerier vol 047 no 212.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen

sedert het opstellen van de Memorie van Toelichting omtrent deze begrooting niet is verminderd. De onderhandelingen over de oprichting eener winterschool in de provincie Limburg zijn nog niet afgeloopen. Ik moet bezwaar maken daaromtrent, zoolang zij nog hangende zijn, mededeelingen te doen, welke trouwens tot geen practische uitkomst zouden leiden. Wel durf ik de hoop uitspreken, dat op eene volgende begrooting ook voor eene winterschool in Limburg gelden zullen worden aangevraagd.



Gemengd Nieuws.



Een Rattenhistorie.

Uit Nederland. – Een bewoner van de Bloemgracht te Amsterdam maakte heel wat beweging in zijn omgeving. Hoewel hij gewoon is zijn jonge vrouw wachtende te vinden met den middagpot, vond hij Vrijdagmiddag bij zijn thuiskomst alles doodsch en stil. Maar boven op de kamer wachtte hem nog grooter verrassing.

Binnenkomende, zag hij zijn vrouw boven op de tafel zitten met bij elkaar gebonden rokken en.... in den hoek der kamer, in de bedstede zijn schoonmoeder.

„Wat was er dan toch gebeurd?“

Dat bleek hem al spoedig uit het verwarde geroep van de twee vrouwen.

„Jan!“ schreeuwden ze, „Jan, er is een groote rat uit den schoorsteen gesprongen in het portaal en nu zit hij hier ergens onder, hij is wel zóó!“ en hierbij werd ongeveer de grootte van een volwassen haas aangewezen.

Nu, Jan moest natuurlijk raad schaffen.

Beneden hem woont een artillerist-schutter en afgaande op den goeden reuk, waarin onze dapperen staan, gaat hij naar beneden en vraagt om den schutter en... zijne sabel ter leen.

Wie beschrijft zijn verbazing.

Daar vertelt „juffrouw beneden“ hem, dat alles maar larie is, er is heelemaal geen rat.

Maar waarom dan die wanorde op de kamer en mijn vrouws moeder in bed, m’n vrouw....

Och, me lieve stumpert, wat ben jij groen; het is komedie, anders niks, ze binne uit geweest en der is je zelt zien“....

„Wa, wablieft u, ik groen, ik, tien jaar lang hoornblazer geweest in Indië, ik....

In minder dan geen tijd is de man de trap weer op, en in nog minder tijd is schoonmama uit bed gewerkt en de trap af, natuurlijk onder luidklinkend protest, dat alle omwonenden tezamen deed loopen.

In dien tusschentijd had „Jan,“ door de vreeselijkste bedreigingen, vrouwlief gedwongen de waarheid te zeggen en die waarheid was, hetgeen de buurvrouw had gezegd. Wat een geluk, dat de krijgshaftige schutter met zijn sabel nog niet in den strijd gemengd was; nu bepaalde het zich tot medegedeelde en bleef geruimen tijd een massa nieuwsgierigen het geval bespreken.

– Hoe iemand aan zijn einde komt, die zijn vrouw slaat en veel van uithuizigheid houdt. – Een ingezetene der gemeente Bladel had de booze gewoonte, zijn gade nogal eens te lijf te gaan. Dit schijnt verleden week meer dan eens te zijn geschied. Maandag, niettegenstaande de wintersneeuw, had hij zijn vrouw buitengesloten, doch – loontje kwam om zijn boontje – toen de man ’s avonds laat, min of meer aangeschoten, thuis kwam, had hij zijn sleutel verloren.

Daar stond hij in de sneeuw, bibberend van kou en ontevredenheid. Zijn vrouw was in logies bij een buurman. Eensklaps neemt hij een kloek besluit, loopt achter zijn huis, klimt op het dak, verwijdert een paar pannen en laat zich, de beenen vooruit, naar beneden zakken. Zaterdag bleef de deur gesloten. De vrouw moede van ’t wachten ging de grenzen over, naar Turnhout, waar familie van haar woont. Intusschen ziet men den man niet meer, ook Zondag niet. Vruchteloos zoekt men naar hem. Doch Maandag werd zijn lijk gevonden, besneeuwd en bevroren, hangend met de kin op een panlat. Bij ’t naar beneden glijden was de overjas den ongelukkige over het hoofd geschoten, en het slachtoffer, zonder in staat te zijn zich te helpen, was in dien benarden toestand blijven hangen en had op deze wijze den dood gevonden.

– Eene verhuring van landerijen in het dorp Rinsumageest (Fr.) zou door de notarissen Hellema en Van Kleffens gehouden worden. Om niet tegen elkander op te bieden, en daardoor de pachtprijzen te doen stijgen, hadden de gegadigden zich met elkaar verstaan en eene commissie uit de notabele ingezetenen uit het dorp benoemd, die opdracht had alle perceelen tegen niet te hoogen prijs te huren. Later zouden dan de gehuurde perceelen onderling verdeeld worden. Wat geschiedde nu bij de verhuring? Een persoon, die met de afspraak niets te maken had, mijnde het eerste perceel, dat hem gegund werd; met het tweede ging het idem, en misschien zou het ook aldus met het derde perceel gegaan zijn. Maar daaraan kwam het niet toe. De verbonden huurders maakten korte metten; de persoon werd hals over kop van de bovenzaal afgeworpen, zonder de trap te raken. Tot veler verwondering kreeg de man geen letsel. De notarissen – die tegen dergelijke handelwijze protesteerden – wilden met de verhuring niet verder gaan, doch nu werden de huurders zoo kwaad, dat zij de lichten uitbliezen, de deuren sloten, en ten slotte door allerlei dreigementen de notarissen dwongen, de verhuring af te doen en de perceelen te gunnen voor de prijzen, die door „den bond“ geboden werden en welke natuurlijk niet hoog waren. Op last der justitie is een onderzoek naar deze feiten ingesteld.

– – –

Uit Duitschland. – Het kantwerk van de Keizerin van Duitschland is onlangs geïnventariseerd geworden. De waarde wordt op een millioen mark geschat. De prachtigste Venetiaansche kanten bijzonder Point de Pose, de zeldzaamste oude Fransche kanten als Point d’Alençon en d’Argenton, de fijnste Valenciennes, Points de Malines, bijzonder kostbare Brabantsche kant, die de Koning van België indertijd de Keizerin bij haar huwelijk ten geschenke gaf, alsook ware kostbaarheden in Honiton Laco zijn onder die schatten voorhanden.

– Van overheidswege werden in de omstreken van Trier in de Kon. bosschen jachten op wilde zwijnen gehouden, waarbij elf dezer dieren werden gedood. Er zullen nog meer jachten worden gehouden.

– De slagersvereeniging te Crefeld heeft besloten om voortaan de huiden, waarvoor tot heden door de lederhandelaars aldaar spotprijzen werden betaald, in het openbaar aan de meestbiedende te verkoopen. Dit geschied ook in andere steden als te Dusseldorf, Elberfeld, Aken en Duisburg.

– Een zeldzaam feest zal te Herungen den 22n dezer worden gevierd. De pastoor Timong zal dien dag zijn 65-jarig priesterschap vieren.

Uit Duitschland. – Een drievoudig verlies had een heer te Dusseldorf op één dag te betreuren. Des morgens verloor hij een proces, des avonds veel geld met spelen en bij het naar huis gaan het horloge. Dit laatste werd hem des anderen daags door een eerlijken vinder teruggebracht.

– In een blad te Kinzingthäler is het volgende bericht geplaatst:

„Schapbach. Openbare verklaring. In den stal van den burgemeester is onlangs het klauwzeer uitgebroken, en door de huisgenooten wordt nu verteld, dat deze ziekte door een heks in den stal is gebracht. Aangezien mijn persoon daaronder te lijden heeft en ik tegen den heer burgemeester geene klacht wil indienen, verklaar ik in het openbaar, dat ik geene heks ben of heksen kan.

Frau Irmbach.

– In Duitschland zijn in het jaar 1890 niet minder dan 362,970 postzendingen wegens onvoldoende bekendheid van het publiek met de bestaande postvoorschriften noch besteld noch aan de afzenders weder teruggegeven, zoodat ze voor beide partijen verloren zijn.

– Bij Gleiwitz heeft men ineen bosch een wel voorzien roovershol ontdekt. Zes leden der bende werden gevangen genomen.

– – –

Uit Frankrijk. De Fransche „Compagnie du Nord” neemt thans proeven met het doen rijden van electrische treinen tusschen Charleroi en Parijs. Het blijkt, dat men den afstand tusschen Brussel en Parijs bij middel der electriciteit in 3.20 u.zal kunnen afleggen. Binnen twee maanden kan de electrische lijn Brussel–Parijs gereed zijn.

– – –

Uit Engeland. Onlangs vernamen wij, dat eene jonge onderwijzeres in handwerken uit Amsterdam bezig was spinnen te leeren, om aan leerlingen, die het wenschten, hierin te kunnen onderwijs geven. In Engeland is het op dit oogenblik een modehandwerk; een oud spinnewiel is het modernste meubelwerk in een eleganten salon. Eenige dames hebben het alleen als bibelot en sieraad, andere ook hebben inderdaad de moeite genomen er spinnen voor te leeren. De meeste groote handwerkwinkels te Londen zenden op verlangen onderwijzeressen uit om er les in te geven. De ladies weten wel, dat een spinnende jonge dame een der schilderachtigste prentjes is die men zien kan, en beweren, dat er ook iets zenuwenbedarends in het kalme gesnor van het spinnewiel is. In het noorden van Engeland is het trouwens niet zoo geheel uit de mode geraakt als bij de dames op het vaste land.

De spinnewielen brengen op dit oogenblik hooge prijzen op; ze worden voor rekening van de antiquaren overal opgekocht. In de vestibule van een hôtel in het noorden van Italie trokken, een paar maanden geleden, een paar spinnewielen de aandacht van een paar aanzienlijke bezoeksters. Ze zaten vol spinnewebben, en waren ontwijfelbaar echt. „Zijn ze te koop?“ werd er gevraagd, en het antwoord was: „ze zijn verkocht en moeten naar Engeland opgestuurd worden.“

Treurig.

– Een treurige geschiedenis van „fatsoenlijke armoede“ werd dezer dagen voor den lijkschouwer van Noord-Oost-Londen aan het licht gebracht.

Twee zusters, dochters van een koopvaardijkapitein, leefden sinds den dood haars vaders, nu twee jaren geleden te zamen in groote armoede en ellende. Zij deden al haar best om het een of ander werk te krijgen, maar dit viel de beide vrouwen om haar zwakke gezondheid – de oudste was telegrafiste geweest, maar om zwakte van gezicht ontslagen – nog eens zoo moeielijk als andere werkloozen. Maar zij hielden zooveel mogelijk haar fatsoen op en behalve de huisjuffrouw, die de huur niet kreeg, maar de arme vrouwen niet hard viel, bemerkte niemand hare groote armoede, totdat Vrijdag de oudste, de 42-jarige Sarah Miller, overleed, volgens de uitspraak der jury van lijkschouwing „aan een beroerte, verhaast door gebrek aan voedsel, kleeding en verwarming.“

Voor den lijkschouwer moest de overblijvende van het tweetal wel – ofschoon aarzelend – erkennen, dat hare zuster en zij niet genoeg te eten hadden, „maar“, voegde zij erbij, „wij deden wat wij konden„. Aan het armenhuis hulp te vragen, konden zij niet over zich verkrijgen. Een liefdadig genootschap verschafte hun eens eene betrekking als dienstboden, maar zij moesten die spoedig opgeven, omdat zij te zwak waren.

De vrouw, bij wie zij in huis woonden, die ook getuigenis aflegde, verklaarde, dat de juffrouwen op honderden advertenties hadden geschreven, en dat zij in alle weer en wind uitgingen, om te zien of zij ook werk konden vinden, maar altijd tevergeefs.

Zoo tobden en sloofden en leden de zusters, tot de eene door den dood uit haar ellende verlost werd. Voor de overblijvende zal nu gezorgd worden.

– – –

Uit Oostenrijk. – Bij een onderzoek van biervervalsching is gebleken, dat de aanmenging met water hoogst nadeelig is. Van een mengsel Weener lagerbier, dat met 2 ½, 5 en 7 ½, pCt. water was aangelengd, werden zij, die het gedronken hadden, ziek.

Uit de ziekteverschijnselen, die zich dientengevolge openbaarden, bleek het reeds voor tientallen jaren beweerde, maar ook weder tegengesproken opmerkelijke feit, dat met water verdund lagerbier niet alleen in qualiteit verminderd, maar ook ontleed wordt. Reeds een geringe bijvoeging van water bij een vat bier oefent een nadeeligen invloed uit op den reuk en den smaak, welke wrang en bitterachtig wordt, terwijl aldus be-(mis)handeld bier daardoor minder goed bekomt.

– – –

Uit Spanje. – De kassier van de „Luz Linares Mijn Compagnie“ in de Spaansche provincie Jaen, is dezer dagen, op weg naar de mijn, in een rijtuig met zijne vrouw en een geëmployeerde, door roovers aangevallen, die hem dwongen de 23 à 24000 gulden, die hij bij zich had om be werklieden te betalen, af te geven. De roovers, zes in getal en te paard gezeten, verdwenen in de bergen met hun buit. De gendarmes, spoedig gewaarschuwd, zetten hen tevergeefs achterna.

– – –

Uit Italië. – In Italië schijnen de wolven het erg lastig te maken. Te Ventimiglia viel een troep wolven twee kleine kinderen aan, die in het bosch liepen te spelen. De vader der kinderen, een schaapherder, bemerkte het pas, toen de kleintjes verscheurd waren, en de wolven de laatste overblijfselen verslonden. De ongelukkige vader is krankzinnig van smart geworden.



Politiek Nieuws.



Nederland.

– Het verslag aan de Koningin-Weduwe, regentes van het koninkrijk, omtrent de Rijkspostspaarbank is verschenen Er blijkt uit, dat sedert tien jaren het bedrag der inlagen per inwoner gerekend, meer dan vertienvoudigd is. De toestand geeft reden tot tevredenheid.

Troebelen in het Noorden.

In den laatsten tijd begint het in de Noordelijke provinciën, vooral in Groningen, weer woelig toe te gaan onder het werkvolk. In drommen trekken „de arbeiders zonder werk“ naar de autoriteiten om werk te eischen. Veelal zouden zij ’t wel kunnen vinden door eigen zorg, maar de geest van verzet slaat liever den nu gebruikten weg in. En reeds begint men tot bedreigingen en geweldpleging over te gaan. Kenschetsend voor den toestand is volgend bericht uit Winschoten, d.d. 16 dezer:

Eindelijk is het dan zoover gekomen, dat er klappen zijn uitgedeeld. Gisteren nacht zijn te Finsterwolde tooneelen voorgevallen, die ook hier algemeen schrik en vrees verwekten. Daar zijn er bij notaris Koning en bij den predikant Niemeier en bij onderscheidene anderen de glazen ingeworpen en revolverschoten naar binnen gelost, zoodat op enkele plaatsen de kogels in den wand zitten. De twee aanwezige marechaussées vermochten niets; zij werden bedreigd; men liep de paarden na; het volk dreigde met hooivorken en rieken.

Gisteren dreigden de hoofden der socialisten, dat men des middags hier zou beginnen als het bestuur geen werk gaf; doch nu werden maatregelen genomen, De burgemeesters van Winschoten en omliggende plaatsen gingen naar Groningen, alwaar zij met den commissaris, den procureur-generaal, den officier van justitie enz. confereerden.

Terstond werden verschillende plaatsen met marechaussées versterkt en rijksveldwachters, zoodat te Finsterwolde 10 man zijn geplaatst, nog veel te weinig tegenover den grooten hoop van misschien 200 kwaadwilligen.

Hier was tegen 4 uur eene wacht van 8 marechaussées aanwezig, die sterk patrouilleerde en alle opstoppingen uiteenjoeg, wat eerst niet mogelijk was bij gebrek aan personeel. Optochten nl. waren verboden, maar als zulk een verbod niet kon worden gehandhaafd, moest het niet worden uitgevaardigd, want dan schaadt het aan het gezag. Des avonds kwamen 35 militairen uit Groningen aan onder bevel van luitenant Donker en nu is alles rustig.

België.

– Te Brussel heeft een plechtige lijkdienst in de Gudulakerk plaats gehad voor de zielerust van kardinaal Lavigerie, welke door een groot aantal hooggeplaatsten is bij gewoond. De geheele kerk was met rouwversierselen behangen en in het midden stond een hooge lijkbaar, met de waardigheidsteekenen van den overledene. Onder de aanwezigen waren graaf Jolly, als vertegenwoordiger des konings, kapitein van Gele, de pauselijke nuntius en de aartsbisschop van Mechelen, de minister van buitenlandsche zaken, graaf de Mérode, en de Nederlandsche gezant, baron Gericke van Herwijnen, mgr. Solvyns en baron Lambermont, enz. De lijkrede werd uitgesproken door mgr. Cartuyvels, vice-rector der Leuvensche hoogeschool.

– Zaterdag had in de grenadiers-kazerne te Brussel de plechtige erkenning plaats van prins Albert, den zoon van den graaf van Vlaanderen, als tweede-luitenant. De koning, de koningin, prinses Clémentine, de graaf en gravin van Vlaanderen en de twee prinsessen, en alle generaals woonden, voor het front van het geheele regiment, de plechtigheid bij. Nadat de eed was afgelegd, hield de koning eene toespraak, waarin hij verklaarde zich zelven geluk te wenschen met het optreden van zijnen neef in het leger. In warme bewoordingen prees hij het Belgische leger, dat zijnen plicht zal vervullen tegenover het het binnen- zoowel als het buitenland. Aan de Belgische officieren, zeide de koning voorts, is de ontwikkeling aan de Kongo te danken. Zich met van groote aandoening getuigende woorden tot zijnen neef wendend, bracht de koning dezen zijne verplichtingen als soldaat in de herinnering.

De minister van oorlog sprak een woord van dank uit naam van het leger.

Duitschland.

– Onder de landbouwers langs den Beneden-Rijn heerscht eene algemeene agitatie tegen de politieverordening der districtsregeering van Dusseldorf, krachtens welke de trichinenschouwing, te beginnen 1 April 1893, in het geheele district verplichtend is gesteld. Een gemeenteraad heeft het voorstel tot oprichting van een daartoe benoodigd bureau verworpen; bij andere gemeenteraden zijn voorstellen ter verwerping ingekomen, en op verscheidene plaatsen worden door vereenigingen stappen gedaan om de uitvoering te belemmeren. Men verwacht evenwel, dat het niets zal baten.

Emin Pacha.

Het „Colonial Blatt“ spreekt tegen, dat Emin Pacha vermoord zou zijn. Hij bevindt zich bij het Victoriameer, ontbloot van wapenen en voorraad, en tracht den weg naar de kust te vinden.

– De Kiezer heeft aan baron Von Reitzenstein, den overwinnaar op den „Distanzritt“ Berlijn–Weenen, de orde van de IJzeren Kroon verleend.

Frankrijk.

– Het blad „Le Jour,“ meldt, dat de procureur-generaal aan de voorzitters van Senaat en Kamer machtiging zal vragen tot vervolging van die politieke personen, die onder voorwendsel van deelneming aan het garantie-syndicaat chèques ontvingen; dit zijn de senatoren Grévy en Renault, zoomede de Kamerleden Proust en Duqué. Ten opzichte dier afgevaardigden, welke tegelijk de leiding van dagbladen voeren, zal het onderzoek zich uitstrekken over de vraag, of de door hen ontvangen gelden tot betaling van reclame of om invloed uitte oefenen op de meening van ’t betrokken blad diende.

– Door de uitlevering van François is het geheim, dat nog steeds de ontploffiing van het restaurant Véry omzweefde, onthuld. Het onderzoek heeft aan het licht gebracht dat de hoofdschuldigen zijn Meunier, die het helsche werktuig in de restaurant plaatste en Bricou, die het toestel hielp vervaardigen. François heeft slechts een ondergeschikte rol gespeeld, en Meunier op den avond der misdaad de benoodigde kleeren geleend. Dat dit geschiedde met de wetenschap, waarvoor zij gebruikt zouden worden, schijnt daaruit te blijken, dat François terstond na de ontploffing tot een anderen anarchist zeide: „nu, hebben wij niet goed gewerkt?“

Het schijnt moeilijk hem anders dan als helper van den voortvluchtigen hoofdschuldige voor het gerecht te brengen.

Ondertusschen is te St. Etienne uit de mijnwerken weder een partijtje dynamietpatronen gestolen. Elf zijn in een bij de mijnen gelegen weiland teruggevonden.

Engeland.

– Van belang is, dat voor eenige dagen, een der aanhangers van de regeering zich in een brief aan de „Times“ tamelijk scherp heeft uitgelaten tegen een home rule-ontwerp, waarbij er scheiding zou komen tusschen Ierland en Engeland voor wat de rijksaangelegenheden betreft. De briefschrijver is Edward Reed, een bekend scheepsingenieur, die zegt niets anders te willen dan vrijheid voor de Ieren, om hun locale belangen te regelen; maar meer ook niet. En meer kan ook het Parlement niet geven. Met dat weinige zijn echter de Ieren zeker niet tevreden, en daarom ziet de heer Reed de toekomst niet gunstig in. Het is echter bekend, dat aan Reed door Gladstone een plaats in het nieuwe ministerie werd aangeboden, maar dat Reed het aanbod afsloeg, omdat hij meende op een invloedrijker positie in het kabinet aanspraak te mogen maken, dan de heer Gladstone hem wilde toestaan. Wellicht is dus teleurstelling niet geheel vreemd aan de compagne, die Reed tegen de nog onbekende homerule-plannen van Gladstone heeft ondernomen.

Italië.

De Italiaansche vrijmetselaars.

De vrijmetselaarsloge te Rome heeft een feestmaal aangericht voor den grootmeester der Italiaansche vrijmetselaars, den heer Lemini. Deze hield in antwoord op de jongste encycliek van den Paus, eene rede, waarvan het verslag inde „Riforma“ vier kolommen vult.

In antwoord op de encycliek, zei de grootmeester o. a.: „De handschoen is geworpen. Wij zullen hem oprapen. Wij vreezen den banbliksem van den Paus niet.“

De redenaar eindigde met een beroep op de eendracht der vrijmetselaars en een dronk op de verlichtheid (!) der Italianen.



Zie pakket SEQUAH-WONDER en doet uw voordeel.



Soliede AGENTEN gevraagd

voor verkoop van SIGAREN. Brieven aan fabrikant A. B. C. Burean dezer courant.



Gelithographeerde visitekaartjes (steendruk), uiterst net afgewerkt ad ƒ 1.25 en ƒ 1.50 de 100. M. SCHOLS, Maastricht, franco na ontvangst postwissel.



werd er aan de kamerdeur geklopt en bracht de knecht een brief binnen. Ik opende dien terstond. Het briefje was kort en luidde:

„Het spijt den heer Conyers zeer, verhinderd te zijn aan zijn voorgenomen bezoek gevolg te geven; hij hoopt evenwel dit genoegen eenige dagen later te hebben“.

„Dus zal hij ten slotte toch niet komen“, zeide mevrouw Darvill met heesche stem. „O, hij is zoo geslapen!“

„Wat zegt gij daarvan, Vaux?“

„Wilt ge zoo goed zijn het briefje aan mevrouw Darvill te laten zien?“

Zij trok het mij letterlijk uit de handen.

„Herkent gij het schrift, mevrouw?“ vroeg Vaux.

„Neen“, zeide zij teleurgesteld, „dat is zijn hand niet“.

Ik nam uit mijn portefeuille den blief, die aan Etheleen was geschreven, en vergeleek de beide handschriften. Neen, er was niet de minste gelijkenis tusschen.

„Dit pleit weder niet ten gunste van je veronderstelling“, zeide ik tot Vaux.

„En weder ben ik het hierin niet met je eens“. gaf hij ten antwoord. „De kerel is zoo geslepen, dat hij er niet licht zal inloopen. Dit briefje heeft hij waarschijnlijk door een ander laten schrijven, en zijn achterdocht zal gisteren zijn opgewekt door onze voorgewende, zoo haastige afspraak te Kensington. Misschien is hij ergens in de buurt gebleven, om te zien of wij zouden uitgaan. Daar dit niet zoo was, heeft hij de zaak niet vertrouwd. Dat soort van schelmen is gewoonlijk zeer voorzichtig“.

„Gij hebt je veronderstelling volkomen goed uitgewerkt“, zeide ik, „en toch voldoet je uitleg mij niet geheel en al“.

„Dat komt omdat gij de uitdrukking van zijn oogen niet hebt gezien, zoodra hij zich onopgemerkt meende“.

„Maar indien gij nu mocht gelijk hebben, wat moet er dan worden gedaan? Ik zie niet in dat wij veel hebben gewonnen“.

Op deze vraag gaf Vaux niet terstond antwoord. Hij zat in diep nadenken verzonken. Ik sloeg een blik op mevrouw Darvill en zag dat haar oogen strak op Vaux waren gevestigd. „Wat moet er worden gedaan?“ – was het eenige wat haar belangstelling opwekte en in ademlooze spanning zat zij op ’t antwoord te wachten.

„Ik heb nu alles rijpelijk overwogen“, begon hij eindelijk. „Ik ben er zeker van, dat Conyers Darvill is. Hij kwam om te onderzoeken, wat er waar kon zijn van uw bewering, dat miss Stuart niet dood is. Herinner je zijn vragen, toen hij hoorde dat gij te Grenzstadt waart geweest. Hij ontdekte dat gij er u juist bevondt op het tijdstip dat miss Stuart heette te zijn overleden; dat gij haar persoonlijk hadt gekend; dat zij u waarschijnlijk het een of ander op hem gelijkend had getoond, want hoe zoudt gij anders zijn portret hebben kunnen schilderen? Hij zou zeker vandaag zijn teruggekomen om nog meer te vernemen, indien zijn wantrouwen niet ware opgewekt. De twee brieven, natuurlijk beide door hem gezonden, dienen alleen om je zoo mogelijk te Londen te houden, daarom schrijft hij in naam van Darvill, dat hij je over veertien dagen zal komen bezoeken, en als Conyers veronderstelt hij dat gij, om je landschap te verkoopen, wel eenige dagen op hem zult wachten“.

„Nu, in elk geval zal dit ook wel het verstandigste zijn“, zeide ik.

„Als gij verstandig wilt handelen“, hernam Vaux, „dan moet gij juist het tegenovergestelde doen van hetgeen uw tegenpartij verlangt. Ik raad je dus om met de eerste de beste mail naar het vasteland en verder naar Grenzstadt te gaan. Verlies geen oogenblik, want hij is je reeds één dag voor“.

Ofschoon ik niet geheel en al overtuigd was, maakte de beslistheid, waarmede hij sprak grooten indruk op mij en besloot ik zijn raad te volgen.

„Ik ga ook“, zeide op eens mevrouw Darvill, die tot nog toe zwijgend had zitten luisteren.

Op alle manieren trachtten wij haar van dit plan af te brengen. Ik beloofde haar onmiddellijk te zullen schrijven hoe ik de zaken te Grenzstadt had gevonden, maar zij wilde naar geen rede luisteren.

„Maak u over mij niet bezorgd“, zeide zij. „Ik ken Duitsch en ben reeds vroeger op ’t vasteland geweest. Ik zal niet met u reizen of u ergens mee lastig vallen. Mijnheer Vaux heeft mij geheel overtuigd. Ik ben zeker, dat mijn echtgenoot op weg naar Grenzstadt is“.

Het was noodeloos er verder met haar over te praten en zij gaf ons ook geen gelegenheid, want zij stond op en terwijl wij nog aan ’t overleggen waren, had zij het huis reeds verlaten.

Tot mijn groote vreugde stemde Vaux er in toe mij te vergezellen. Haastig pakten wij onze reistasschen en vertrokken met de nachtboot. Den volgenden avond om acht uur waren wij te Grenzstadt. Ik had mijn hospita reeds een telegram gezonden om haar te verzoeken mijn kamers in orde te maken, alsook een slaapkamer voor Vaux. Wij gingen evenwel niet terstond naar juffrouw Dahlweiner, maar naar het huis harer zuster, juffrouw Metzger, waar Etheleen woonde, want Vaux had mij ten laatste overtuigd, dat er geen tjjd te verliezen was.

Juffrouw Metzger bewoonde de eerste verdieping, en dus gingen Vaux en ik terstond naar boven. Op den overloop gekomen, zag ik dat de toegangsdeur tot juffrouw Metzger’s appartement openstond. Achter een der gesloten deuren hoorden wij een verward gedruisch van stemmen, alsof er een hevige woordenwisseling plaats greep. Een der stemmen herkende ik terstond – het was die van Etheleen – waarop ik zonder plichtplegingen snel naar binnenging, gevolgd door Vaux. Wij konden ons niet vergissen in de kamer, waaruit de stemmen klonken, dus klopte ik aan de deur. Er kwam geen antwoord, maar ik hoorde Etheleen zeggen:

„Wat gij beweert is misschien waar, maar ik heb nooit met u tezamen gewoond en ben niet van plan dit ooit te doen“.

Dit was meer dan genoeg voor mij en de deur openend, trad ik met Vaux binnen.

Ik zag het volgende:

Achter de tafel, die in het midden stond en tegenover de deur, zag ik Etheleen in een toestand van zenuwachtige opgewondenheid staan. Zij hijgde zichtbaar en het bloed was haar naar de wangen gestegen. Zelfs op dit oogenblik werd ik door haar schoonheid getroffen. Aan de andere zijde der tafel met den rug naar mij gekeerd, stond een man en een ander zat in den donkersten hoek van de kamer met de hand de onderste helft van zijn gelaat beschaduwend. Op dat oogenblik kerkende ik hem niet.

Bij het geluid van ons binnenkomen uitte Etheleen een lichten kreet en liet zich op een stoel nedervallen. De man, die met zijn rug naar ons toestond, keerde zich om en ik zag Conyers voor mij. De man in den hoek nam zijn hand weg en ik herkende Vulpian. Toen was ik niet weinig verheugd naar Vaux’s raad te hebben geluisterd en terstond op reis naar Grenzstadt te zijn gegaan.

(Wordt vervolgd.)