Pagina:Limburger Koerier vol 047 no 216.djvu/2

Deze pagina is proefgelezen

Welwillend werden hem door het comité te Echt alle noodige inlichtingen en kadastrale uittreksels ter hand gesteld, en zelfs werd het personeel der gemeente ter beschikking gesteld, ten einde voornoemde heeren bij het waterpassen behulpzaam te zijn. Immers, die uitkomsten der waterpassing waren voor het comité zelf van het hoogste belang, ten einde te weten te komen, op welke hoogte men moest bouwen, om te allen tijde tegen overstroomingen gevrijwaard te zijn. Toen echter, na afloop dezer werkzaamheden, naar de resultaten gevraagd werd, die toch waarlijk geen geheim behoefden te bevatten, werd er beweerd, dat zij reeds naar de Griffie en naar ’s Hage waren doorgezonden. Het comité te Echt moest derhalve onkundig blijven van een rapport, waarvan wij tot op heden den inhoud niet kennen, en hetwelk wij aldus ook niet hebben kunnen wederleggen.
Dat dit rapport echter ons bij de heeren inspecteurs te ’s Hage, welke aanvankelijk ons terrein als zeer geschikt beschouwden, veel nadeel heeft gedaan, is ons thans reeds gebleken. Het moet zelfs van dergelijken aard zijn, dat aan den minister in overweging is gegeven, het aan de heeren te Echt ter wederlegging in te zenden!
Laat ons nu eens in het kort nagaan, wat het Gedeputeerd Bestuur alsnog had moeten opgeven in zijne veelvuldige maar eenzijdige overwegingen, ten einde eene ware en geen seheeve voorstelling te geven van den loop der zaken.
Reeds eenige dagen vóór 5 December was door het comité te Echt eene conferentie bij de Staten aangevraagd, ten einde te kunnen beoordeelen in hoever de door hen gereed gemaakte stukken en plannen compleet waren, om op den fatalen termijn van 5 December onderzocht te worden.
Die conferentie had den 2n December plaats. Wijselijk echter is over het alstoen verhandelde geen woord in de dubbele en dubbelzinnige resolutie van 7 en 9 Dec. gerept!
Immers in die vergadering was reeds definitief besloten en beslist dat, al hadden de heeren van Echt ook een millioen gulden tot hunne beschikking, al hadden zij ook de schoonste plannen en terreinen, toch van de geheele zaak niets kon komen, omdat de koninklijke goedkeuring der statuten nog niet was ingekomen!! Het was nutteloos, dat de heeren van Echt betoogden, dat zelfs aan de geringste schutterij of kegelclub in Limburg dergelijke goedkeuring niet onthouden wordt, dat die zaak onfeilbaar moest volgen, doch haren geregelden administratieven loop moest hebben.
De heeren Gedeputeerden klampten zich letterlijk en in doodenden zin, aan de resolutie der Provinciale Staten vast, waarbij op 5 December alles of niets moest ingeleverd zijn!
Alles of niets was dan ook het antwoord aan de confereerende leden van het Comité!, die bij het vernemen van dergelijke interpretatie van de toch zoo breed opgevatte resolutie der Staten duidelijk inzagen, dat verdere iustantiën nutteloos waren, en die dus daarom de eer maar aan zich wilden houden en van de zaak moesten afzien.
„Bewaart Uwe stukken dan maar voor een volgenden keer“ werd den Heeren van Echt door den geachten voorzitter bij het vertrekken nog welwillend nageroepen, – en wij betuigen hem voor deze weinige woorden, die van zijn goed hart getuigen, onzen besten dank.
Het comité te Echt had alstoen bij zich, ten einde aan het onderzoek der Staten te onderwerpen, de volledige lijst der finantieele inschrijvingen; de plannen en begrootingen der gebouwen; en wat verder door de Provinciale Staten – zeer redelijk en te recht – geëischt werd om van de levensvatbaarheid der Echtsehe Vereeniging een juist denkbeeld te krijgen!
Na het vernemen echter der draconische opvatting over het alsnog ontbreken der koninklijke goedkeuring zou het eene dwaasheid geweest zijn, onze stellingen tegenover het vijandelijke kamp nog verder bloot te leggen, en werden dan ook geen verdere onderhandelingen meer nopens de zaak gevoerd.
Een lid der Staten, die naderhand, evenals vele anderen, niet door blinden nijd en afgunst verbitterde tegenwerkers, zeer goed inzag dat de „schoone zijde,“ in het geding niet aan den kant der Deputatie was, kwam het comité nog in overweging geven, – na afloop der zitting, – om de leden der centrale sectie nog vóór den 5n bijeen te roepen en den juisten zin der resolutie van de Prov. Staten nader toe te lichten!
Hem werd echter andermaal er op gewezen, dat ’t comité te Echt van alles afzag en de voorgenomen stichting definitief liet varen, wanneer niet alles op 5 Dec. kon ingezonden worden.
En aan deze resolutie heeft zich dan ook het comité te Echt gehouden. En zeer verstandig; want toen op 5 Dec. nog geen nieuws uit den Haag vernomen werd, is geen enkel stuk naar de Provinciale Griffie gezonden?
De resolutie van den 7n dezer bevat aldus, alhoewel slechts ten halve, de ware toedracht der zaken. „Echt had niet alles!“ Echt had aldus, zoo moest men zeggen en welwillend overwegen, niets ingezonden, de zaak was aldus van de baan, en de contracten met ’s Bosch waren vernieuwd!
Ofschoon nu reeds op 7n dezer Heeren Gepeputeerde Staten er een extra zitting voor over hadden, om de lastige plannen van het Echtsche Comité toch maar spoedig en gemakkelijk definitief af te maken, en hunne resolutie dan ook denzelfden dag reeds in den „Courrier de la Meuse“ verscheen, vermeenden de Echter Heeren, nog altijd vertrouwen stellende in den gezonden zin en welwillendheid vaneen gedeelte der leden in ons gewestelijk bestuur, evenwel den volgenden brief te moeten indienen:

Aan
de Edelgrootachtbare Leden
van Gedeputeerde Staten van Limburg
te Maastricht.

„De commissie tot vestiging van eene geneeskundige inrichting tot verpleging van Krankzinnigen te Echt vermeent alsnog verschuldigd te zijn aan de rechtvaardigheid en de levensvatbaarheid harer voornemens, Uwe vergadering met het volgende in kennis te stellen.
Na afloop der conferentie met Heeren Gedeputeerde Staten op ll. Vrijdag vermeenden eenige leden van ons comité, zeer ten rechte, geene verdere stappen meer te moeten doen om de zoo gewenschte inrichting te verkrijgen.
Immers, wanneer eenige leden Uwer vergadering de resolutie der Provinciale Staten in letterlijken zin, mordicus, aannemen, en de latituud over het hoofd zien, welke de voornoemde Staten hebben willen leggen in de questieuse woorden „geheel hetzij gedeeltelijk“ dan was het natuurlijk maar beter, de eer aan ons te houden, en onze taak als definitief afgedaan te beschouwen.
De meesten echter onder ons bleven nog in het goed recht en de mogelijkheid onzer onderneming vertrouwen, vooral, nu wij sedert vernomen hebben, uit particuliere, doch zeer vertrouwbare mededeelingen, dat de eindbeslissing, Uwerzijds, ter zake eerst op 9 dezer zal vallen.
Immers zeggen zij: „het noodige geld voor de gebouwen, alsmede de terreinen zijn aanwezig. Waarom zou nu niet gebouwd worden? de provincie behoeft je niets te geven,“ het comité te Echt werkt met haar eigen kapitaal“!
Men kan die lieden moeielijk aan het verstand brengen, dat onze geheele onderneming in duigen zou vallen, omdat op 5 December, de rechtspersoonlijkheid vanwege Hare Majesteit nog niet is ingekomen.
Zoo echter hebben de Provinciale Staten van Noord-Brabant in hunne Zomerzitting van het jaar 1870 er niet over gedacht, toen er sprake was van het op te richten gesticht te Coudewater en daarmede een contract te sluiten!
Van rechtspersoonlijkheid was toen nog geen sprake, evenals van de koninklijke bewilliging volgens de toenmaals vigeerende wet van 29 Mei 1840. – Stbd. No. 20.
De practische Noord-Brabanters lieten beide questien heel gemoedelijk en verstandig buiten kijf!
Op 9 December staat Uwe vergadering aldus voor het volgende vraagstuk:
Is er gegronde reden om eene buitengewone vergadering der Provinciale Staten vóór 24 Dec. a.s. bijeen te roepen, ten einde de voorstellen van ’t comité te Echt nader te onderzoeken – en – mochten die voorstellen niet levensvatbaar genoeg blijken te zijn, definitief te besluiten tot vernieuwing der contracten met ’s-Hertogenbosch.
Wij vertrouwen Uwe vergadering voldoende gegevens ter hand te kunnen stellen om die oproeping ter buitengewone vergadering volkomen te wettigen.
Geheel Limburg zal U daarvoor zonder eenigen twijfel dankbaar zijn.
Tevens laat U zoodoende de verantwoordelijkheid eener zoo gewichtige quaestie aan de Staten der Provincie over; temeer daar de woorden van den rapporteur der centrale sectie „hetzij voor het geheel hetzij gedeeltelijk“ geen recht van bestaan hebben, wanneer daardoor niet bedoeld werd, aan Uwe vergadering de handen zooveel mogelijk vrij te laten!
Nooit, wij herhalen het, zal in Limburg dergelijke stichting zoo degelijk en toch zoo economisch worden tot stand gebracht, als thans aan de Provincie door het comité te Echt wordt aangeboden!
Immers, wij vragen U noch subsidie, noch rentelooze voorschotten, zooals de f 20000, welke U reeds in 1870, toen het slechts de verpleging van 60 patiënten in Noord-Brabant gold, gulweg hebt weggeschonken!
Wij vragen slechts, even als in onzen brief van 17 Nov. ll., een weinig sympathie en hulp tot spoedige verkrijging der door U geëischt wordende stukken van wege Hare Majesteit de Koningin!
Is daar wel gevolg aan gegeven?
Of hebben, integendeel, Heeren Inspecteurs van het geneeskundig staatstoezicht te ’s-Hage geen rapporten ontvangen, dewelke wij niet hebben kunnen en mogen controleeren of tegenspreken en welke aan onze onderneming meer schade dan voordeel gedaan hebben? ....
Wij willen dit zoo uitgebreid schrijven nu maar af breken, en herhalen nu datgeen, wat wij U bij gelegenheid onzer conferentie op Vrijdag mededeelden of wilden mededeelen:
1o. Dat wij U bewijzen kunnen dat het maatschappelijk aandeelenkapitaal door ernstige en soliede – daarbij zeer notabele en invloedrijke Limburgers – volteekend is tot een bedrag van f 170.000.
2o. Dat wij eene behoorlijk onderteekende offerte hebben van den in geheel Limburg bekenden en thans het paleis van Justitie te Amsterdam bouwenden aannemer Jan van Groenendaal, dewelke al de benoodigde gebouwen onzer inrichting zal maken en op 1 Januari 1895 ter bewoning zal klaar maken voor bovengemelde som van f 170.000.
3o. Dat de Gemeente Echt bereid is de benoodigde gronden aan onze vereeniging af te staan in erfpacht met eeuwigdurend recht van opstal tegen eene jaarlijksche vergoeding van de tegenwoordige opbrengst dier gronden – te weten ± f 450.
De vereeniging krijgt tevens vanwege de gemeente het recht die goederen te naasten gedurende de eerste twintig jaren tegen een bedrag van f 42000.
4o. Dat de door ons ingezonden plannen aan Hare Majesteit de Koningin geheel dezelfde zijn, als die welke de voornoemde Heeren Inspecteurs ontworpen hebben met assistentie van den Heer architect Wentink voor de Provincie Groningen, met inachtname dat onze inrichting, na vooraf gepleegd overleg met voornoemde Heeren, ingericht is voor 400 patiënten in plaats van voor 468.
5. Dat de rechtspersoonlijkheid door ons reeds over een maand is aangevraagd – doch tot op heden nog niet is verkregen.
6o. Dat wij gerekend hebben om onze gebouwen zóó hoog aan te leggen dat de slagdrempel van den ingang boven den ter plaatse bekenden hoogsten waterstand is verheven, ofschoon thans onze terreinen, door den Statendam en eene dubbele bekading zelfs op de laagste plaatsen nooit meer kunnen overstroomd worden.
Ten slotte wijzen wij uwe vergadering op het feit, dat wij van Heeren Inspecteurs te ’s Hage, te gelijkertijd met onze aanvraag voor de Koninklijke Vergunning eene memorie van toelichten hebben verzonden en daarbij gevoegd hebben bijgaande begrootingen.
Om U nu een bewijs te geven hoe gevaarlijk het soms is een goed gemeende zaak met cijfers af te breken, voegen wij hierbij vergelijkende studie tusschen de gegevens U verstrekt door het „concurreerend“ Armenbestuur te Maastricht en de berekeningen van het comité uit het dorp Echt.
Uit die gegevens blijkt, dat het Armenbestuur, na gepleegd overleg nog wel met de Heeren Inspecteurs (?) de benoodigde gebouwen schat op: f 1350×400..... f 540.000.–
Zij zien echter over het hoofd dat reeds in eene vroegere ook aan Heeren Provinciale Staten in druk medegedeelde opgave van diezelfde Heeren Inspecteurs eene dergelijke inrichting wordt getaxeerd op 400×f 981.... f 392.400!
Dit maakt reeds een verschil van f 147.600!

En dan voegden de ingewijden er nog bij dat men nergends zoo goedkoop kon klaar komen, dan juist te Maastricht, alwaar reeds eene kapel, eene apotheek en meer dergelijke gebouwen voor den algemeenen dienst aanwezig waren!

Verder begaat het Armbestuur te Maastricht eene bespottelijke „manoeuvre“ door nu reeds bangmakende gegevens te verstrekken nopens het dienstjaar 1892. Zulks mocht noch Mijnheer Pijls, noch Mijnheer Romer doodeenvoudig onderteekenen! omdat men in dergelijke ernstige aangelegenheden slechts schermen moet met deugdelijke cijfers uit afgesloten dienstjaren!
En zoo nemen wij dus aan, dat één verpleegdag te Maastricht in 1891 gekost heeft:

f 0,546139 of voor 300 patienten f 59797,95
En wat rekent het comité te Echt volgens hare begrooting aan Heeren Inspecteurs hiervoor „ 59794,10
 
De 300 patiënten krijgen aldus te Echt minder over het geheele dienstjaar! f 2,85

Daartegen echter behoeft de Provincie slechts voor ieder patiënt te Echt te geven f 209.15! en te Maastricht f 274.65!!

Zulks volgt uit de hieronder staande rekening:


Exploitatie-rekening te Maastricht en te Echt.



A. MAASTRICHT.


Verpleging van 300 patiënten ad f 0.546189. ƒ 59797 95
Rente van het aanlegkapitaal (dat is zoo goedkoop voegt men er cynisch bij omdat wij voor 400 patienten bouwen!)
540.000 à 4%
„ 22600 00
Totaal benoodigd ’s jaars
of f 274.66 per patient.
ƒ 82397 95


B. ECHT.


Verpleging volgens begroeting Inspecteurs ƒ 59794 10
5% voor aandeelenkapitaal f 170.000 „ 8500 00
Erfpacht gemeente met recht van opstal „ 450 00
4% voor aanwezige obligatie kapitaal voor eerste inrichting f 50.000 „ 2000 00


’s Jaars tezamen f 70744 10
Af te trekken de opbrengst der landerijen en bleekerij; benevens winst op 1ste en 2de klas lijders „ 8000 00
Blijft
of f 209.15 per patient.
ƒ62744 10

Ten slotte nog deze bemerking: Wanneer de Deputatie absoluut eene rechtspersoonlijkheid nu reeds moet hebben, waarmede zij afsluiten kan, dan is de Gemeente Echt even als de Gemeente Franeker in Friesland in staat en bereid de gebouwen en terreinen op lo Januari 1895 van onze vereeniging ter exploitatie over te nemen en gedurende het eerste tiental jaren voor eigen rekening ad f 225 per patient te verplegen. Hiertegen kan geenerlei bezwaar bestaan!

Wat U aan het Armbestuur te Maastricht, als eene gunst hebt willen toevoegen, kunt U aan de Gemeente Echt niet weigeren, en onze berekeningen stemmen volkomen overeen!

(w. get.) Het Comité te Echt.

In dien brief is dus geen sprake van eigenlijke inzending van stukken, welke het Comité te Echt zeer verstandig in handen hield!
Immers men had gezegd: „noch een millioen gulden noch het schoonste terrein kan u redden – op 5n dezer „moet alles hier zijn of niets!““
Hoe komt men er nu aan om op 9n dezer andermaal eene breede uitgewerkte resolutie samen te stellen, zonder eenig verder doel, dan om te doen uitschijnen dat de lui te Echt in werkelijkheid niets hadden, en het dus krankzinnig zoude zijn zich met die lieden bezig te houden!?
Waarom zoo breed uitgemeten, dat het lid der Staten de heer Meuwissen voor het te bouwen gesticht drie verschillende sommen heeft opgenoemd? Waarom verzwijgt men daarbij, dat die verschillende sommen resulteeren uit drie verschillende projecten en combinatiën?
Waarom zwijgt men van de ingezonden offerte van den aannemer Jan van Groenendaal, dewelke thans te Amsterdam het Paleis van Justitie bouwt. Genoemde aannemer bood aan de geheele inrichting voor eigen rekening te bouwen, en onder belofte van soliede borgstelling, waartoe hij in staat is, al de benoodigde gebouwen klinkklaar gereed te stellen, vóor of op 1 Januari 1895 tegen de som van f 170000! – welke som door de inteekeningen op het aandeelen-kapitaal volteekend was!?
Heeren Gedeputeerde Staten zagen wel in, dat bij het bekend worden alleen, dat dergelijk voorstel in handen van het Comité te Echt aanwezig was, alle redelijke en verstandige tegenwerking van hunnen kant niet langer mogelijk zou zijn!
Immers, dan hadden zij al dadelijk erbij moeten voegen, dat mijnheer Pijls te Maastricht in zijn schrijven hun collegie iets had vóorgezwetst, door te beweren dat dergelijke stichting minstens f 540000 moest kosten! En dat zij verkeerd hadden gedaan dien man zoo maar goedschiks te gelooven – en met de voorstellen van Echt tot op het laatste oogenblik in den wind te slaan.
Doch laat ons nu verder maar zwijgen: deze quaestie om een eigen gesticht tot verpleging van krankzinnigen, hier op Limburgschen bodem, te verkrijgen behoort andermaal tot de geschiedenis!!!
Ontmoedigend en verlammend moet echter de houding werken van onze toonaangevende Heeren, die zoo gaarne hooren gewag maken van „Limburg’s Verval“ – en toch, wanneer eenige kans tot opbouw van ons dierbaar gewest zich voordoet met den achterhaam trekken of wat erger is, de met zooveel moeite, en zorg bijeenverzamelde materialen tot opbouwing, uit elkaar schoppen en laten braak liggen!!!
Waarom moesten HH. Gedeputeerde Staten zoo mordicus tegen het krankzinnigengesticht te Echt zijn?
Was het omdat die heeren geen vertrouwen in het voorstel Echt hadden?
Was het uit nijd en afgunst??
Was het soms ook eigenbelang???

Een echte Echtenaar.


Allerlei.



Kerstmis-gebruiken in verschillende landen.

– – –

Het land, waar de Kerstmis-gebruiken het innigst met het volksleven zijn vergroeid, is wel Duitschland, met zijn millioenen Kerstboomen, die aan den vooravond van het heerlijke feest glanzen zoowel in de paleizen der rijken als in de hutten der armen; want een gezin, waar een Kerstboompje ontbreekt, moet wel tot den laatsten trap van ellende zijn afgedaald. De handel in denneboomen, van reusachtige tot de meest bescheiden afmeting, en van allerlei kleine voorwerpen om den boom op te smukken, is dan ook zeer aanzienlijk, gezwegen van de meer of minder kostbare aan het boompje hangende geschenken van het „Christkindchen“ aan kleinen en grooten.
Kerstmis is voor den Duitscher, behalve een heilig feest, een familiefeest in de volste beteekenis van het woord. Geen elders gevestigde Duitscher dan ook, tenzij hij-zelf een gezin hebbe of de afstand te groot is, of hij vertrekt naar die Heimath, om er in den schoot zijner familie Weihnacht mede te vieren. Is hem dit om de eene of andere reden onmogelijk, en wordt hij niet door een vriend of kennis in diens gezin genoodigd, dan gevoelt hij zich op den Kerstavond zeer weemoedig gestemd, al is hij anders de best geluimde, vroolijkste klant van de bierkneip, waar hij als stamgast zijn eigen glas heeft en geregeld elken avond door het drinken van eenige glazen Nürnberger, Dortmunder of Pilsener den band met zijn Vaderland voortdurend onderhoudt. Een forsch gebouwden Germaan, met langen, breeden baard, hebben wij eens zien schreien als een kind bij de gedachte, dat zijn moeder hem dat jaar aan den Kerstboom missen zou!
Krachtiger bewijs van ’tgeen Kerstmis in het leven van den Duitscher beteekent is wel niet mogelijk.
Aan allerlei heerlijkheden op het gebied van bak- en kookkunst is overvloed. De Nürnberger peperkoek wordt tegen Kersttijd in ongehoorde hoeveelheden verorberd, terwijl de niet minder fijne en lekkere Bazeler kruidkoek in de Rijnstreek met bijzondere voorliefde op Kerstavond gegeten wordt. Te Aken wordt de Printe gemaakt, een met kandijsuiker vermengde peperkoek, die in alle mogelijke gedaanten, voornamelijk in die van een lam, bijzonderen aftrek vindt. In veel streken eet men maanbroodjes (met maankopzaad bestrooide broodjes), en in Silezië en Moravië maanbollen. In Saksen worden voor een bijzondere Kerstmis-versnapering weeke Stollen gehouden, die ook op de tafels der rijksten niet mogen gemist worden. In Holstein eet men een soort pannekoek, ossenoogen genaamd; in Tyrol koeken, die met honing en kastanjes worden bereid, en ook Thuringen heeft zijn eigen gebak, zijn Stollen. In veel streken slacht men omstreeks Kerstmis een vetgemest varken, in andere brengt men minstens een zwijnskop op tafel.
De Engelschen hechten aan een welvoorzienen Kerstdisch nog meer dan de Duitschers. De massa’s vleesch, die b.v. te Londen in de dagen vóór Kerstmis uit de markthallen naar de particuliere woningen worden getransporteerd, grenzen aan het fabelachtige. De helft van de wereld moet daartoe het hare bijdragen. Het rundvleesch komt uit Texas, het schapenvleesch uit Nieuw-Zeeland, de kalkoenen uit Italië, de ganzen uit Normandië, de duiven uit België, de patrijzen uit Hongarije, en de varkens, dat spreekt vanzelf, worden geleverd door het grootste varkensmagazijn der aarde, Chicago.
Welk een rijke spijslijst uit dit alles ook zij samen te stellen, – enkele spijzen behooren tot de verplichte. Op de tafel van geen enkelen Engelschman, die het hebben kan, mogen gans, kalkoen, roastbeef, plumpudding of vleeschpasteitjes ontbreken.
Een dezer gerechten schrijft het Kerstmisgebruik gebiedend voor, en ook de armste beijvert zich om minstens iets van dit of dat gerecht op tafel te kunnen hebben. Zelfs in de „workhauses“ – inrichtingen, die anders niet aan weelde lijden – kan men zijn hart aan plumpudding ophalen. Het Hof mag zich evenmin als wie ook aan dit gebruik onttrekken. Met Kerstmis ziet men ook te Osborne, waar de koninklijke familie het Kerstfeest doorbrengt, een reusachtigen roastbeef op tafel, meer dan honderd pond zwaar. Aan de eene zijde wordt hij door fazantenpasteitjes, aan de andere zijde door een zwijnskop geflankeerd.
In Spanje neemt als Kerstmis-gebraad de kalkoen de eereplaats in. Evenwel zijn daar de eigenlijke symbolieke spijzen kastanjes en oliebollen, wijl volgens een vrome legende de herders in den Kerstnaeht zich op oliebollen hebben onthaald. Derhalve worden ze in de grootste steden op den hoek van elke straat te koop aangeboden.
Een schrille tegenstelling met Spanje vormt Zweden, waar het religieuze element volkomen op den achtergrond treedt en het feest een schier geheel wereldsch karakter heeft gekregen. ’t Is ni[e]ts dan een familiefeest, dat de gelegenheid verschaft om elkander vriendschap te bewijzen, met geschenken te paradeeren en.... duchtig te pooien. Het prachtstuk van het diner der rijke lieden is van oudsher een everzwijn; de minder gegoede bevolking stelt zich tevreden met een stuk van een gewoon varken, en de armsten nemen hun toevlucht tot een koek, die in den vorm vorm van een everzwijn gebakken is. Na het hoofdgerecht volgen meelgerechten, en verder wordt voor deze gelegenheid een buitengewoon krachtig bier gebrouwen, dat grage verbruikers vindt. In den Kerstnacht wordt in tal van gezinnen tot ver over twaalven letterlijk gebrast.
In Noorwegen wordt op Kerstmis van het te goed doen van het lichaam zooveel werk gemaakt, dat men in veel hotels de reizigers trakteert, zonder dat het hun een cent kost. Zelfs de huisdieren nemen deel aan de algemeene vreugde, want zij krijgen dubbele porties, en de vogelen worden vergast op korenschooven, die aan hooge stangen zijn bevestigd. Deze laatste zorg vooral heeft iets treffend kinderlijks.
Evenals in Duitschland is in Engeland ’t Kerstfeest een van groote hartelijkheid getuigend famielliefeest. Het geheele huis wordt op zinrijke wijze versier; in een tijd dat in de vrije natuur bloemen en bladen reeds lang zijn verwelkt en verdord, vindt men in de behagelijke verwarmde vertrekken der Engelsche huizen hulsten met donkerroode bessen, kerstdoornen en mispeltakken met witte vruchten, omvlochten van sparregroen, laurier en rosmarijn. In de luchters branden kaarsen van buitengewone grootte en verspreiden door de vertrekken een helder licht. Elkander geschenken te geven ter gelegenheid van Kerstmis is in Engeland geen gebruik, – dat doet men op Valentijns dag, in Februari, – maar een algemeen gebruik is het, aan vrienden en bekenden kostbare kaarten te zenden met het opschrift „Ahappy Cristmas“ (gelukkig Kèrstfeest). De uitvoering van dergelljke kaarten is dikwijls overdreven weelderig. Enkele industrieele firmas schrijven zelfs als de Kersttijd nadert een prijsvraag uit voor de beste teekeningen, waaraan de eerste kunstenaars plegen deel te nemen.

In Spanje is het Kerstfeest deels huiselijk, deels openbaar, want de Spanjaard met zijn warme zuidelijke geaardheid houdt ervan, zijn vreugde in het openbaar te uiten; maar nergens komt het tot losbandigheden.
In de theaters worden geen wereldsche stukken gespeeld, maar wordt de geboorte des Heilands op waardige wijze voorgesteld, geheel in overeenstemming met den diep godsdienstigen zin van den Spanjaard en evenzeer met zijn aangeboren kunstmaak, zijn fijn gevoel voor kleuren en muziek.
Ook in voorname familiën worden op de Kerstdagen artistieke en muzikale genietingen aangeboden, die allen betrekking hebben op het verheven feest of in elk geval een streng-godsdienstig karakter dragen. In alle kerken zijn verder kribjes uitgesteld, die door duizenden geloovigen worden bezocht, terwijl voorname dames ten behoeve der kerken colecteeren. De bedelaars, die zich aan de ingangen der kerken verdringen, hebben het dan goed, want de goedgeefsche Spanjaard is op Kerstmis dubbel mild.
Op Sicilië geeft het Kerstfeest aanleiding tot openbare religieuze optochten. Reeds in het begin van Dec. wordt een rijk versierd beeld van de Moeder Gods door de straten gedragen; groepjes kinderen, allen in feestkleedij en met een myrthetakje in de hand volgden den stoet onder het zingen van Kerstliederen. De klanken der doedelzakken vermengden zich met deze gezangen. Voor elk beeld der Moedermaagd langs den weg wordt gespeeld en gezongen. In de week vóór Kerstmis beginnen in de gezinnen gemeenschappelijke godvruchtige oefeningen.; er wordt een altaar opgericht waarop een Mariabeeld prijkt, omringd door tal van kaarsen, welke ’s avonds worden aangestoken. Vóór het altaar zingt het gezin eeuwenoude Maria-liedjes welke meestal eindigen met het refrein: „Viva Maria! Viva Maria!“ (Leve Maria. Leve Maria!).
Intusschen wordt ook elke Madonna op straat en langs de velden met lauwer- en myrthetakken versierd en worden er lichten voor gebrand; terwijl geen voorbijganger verzuimt voor het beeld een kort gebed te verrichten, Zelfs inde restaurants en gewone kofiehuizen uit zich de diep-godsdienstige zin van het volk, want ook hier worden de Madonna-beelden prachtig versierd, en de gasten overschrijden den drempel in geheel andere stemming dan anders.

Mp.


Het beste middel om gelukkig te leven is besloten in dit ééne voorschift; wees toegeeflijk in uw oordeel.

Veel doen is nog niet veel tot stand brengen. Er zijn steeds bedrijvige menschen, die toch niets uitvoeren. Op de methode komt het aan.

De graad van beschaving van een volk is te berekenen naar de hoeveelheid zeep, die het verbruikt, zegt Draper.

Wezenlijk goede openhartige menschen moet men nooit zoeken onder hen, die veel groote woorden en phrasen gebruiken.

Het is vooral in kleinigheden, dat het huiselijk geluk berust. De vrouw kan daartoe zooveel bijbrengen, al ware het slechts door steeds een vriendelijk gelaat te toonen.

Wij hebben allen kracht genoeg om het leed van.... anderen te dragen.

Wie een hopelooze liefde in zijn hart koestert, gelooft steeds de eerste en eenige te zijn, wien het lot zoo rampzalig maakt.

En toch is het geval al zoo oud als de wereld.