Pagina:Longinus - Over de verhevenheid.pdf/26

Deze pagina is proefgelezen

aan zijne eigene vaart en blinde stoutheid over te laten[1]; want, moet het meermalen door een’ prikkel worden aangezet, even dikwijls heeft het noodig door eenen breidel bedwongen te worden. Hetgeen Demosthenes omtrent het menschelijke leven in ’t algemeen zegt, dat het eerste van alle goederen het geluk is; het tweede, ’t welk van geene mindere waarde te achten is, beleid, bij welks gemis ook het eerste voor den mensch verloren gaat, hetzelfde kunnen wij ook van redevoeringen zeggen, dat namelijk de natuur in dezelve de plaats des geluks, de kunst die van het beleid inneemt. Ja zelfs (’t geen, als het voornaamste, hier vooral in aanmerking verdient

  1. Wij hebben hier, op gezag van beroemde uitleggeren, het een en ander bijgevoegd, ’t welk in den Griekschen tekst, die blijkbaar verminkt is, niet gevonden wordt. De vergelijking namelijk is daarin niet volledig uitgedrukt, komende het woord schepen, en het tweede lid der vergelijkinge zoo niet in denzelven voor. Het laatste echter wordt in sommige handschriften gevonden. De gemaakte tusschenvoeging prijst zich niet alleen aan door den meerderen zamenhang en gemakkelijker afloop, dien de rede van longinus daardoor erlangt, maar wordt ook eenigermate bevestigd uit eene plaats van Plato, waarop onze schrijver, naar de meening der geleerden, het oog heeft gehad. De bedoelde plaats komt voor in de zamenspraak, Theëtetus genaamd, en luidt aldus: „Zij, die, vlug, schrander en sterk van geheugen zijn, worden‚ ook doorgaans ligtelijk en als met eenen sprong tot gramschap vervoerd, met geene mindere vaart dan ongeballaste schepen.”