Hij kon toch wel begrijpen, dat ik, aan mijn lot overgelaten, nooit tot zulk een stap zou komen! Dat hij geen vertrouwelijke omgang wenste, was duidelijk genoeg; maar als hij me al voldoende kende om me daar te laag voor te schatten, moet ik dan niet aannemen, dat hem ook gebleken was van mijn oprechte begeerte om anders te worden en de maatschappelijke samenleving lief te krijgen, althans belangstellend te leren beschouwen?
En als hij van die oprechte begeerte afwist, waarom heeft hij—die voor mij deze maatschappelijke samenleving vertegenwoordigde—me dan altijd op een afstand gehouden en nooit eens de hand uitgestoken om me de sprong te verlichten van mijn eenzaam eilandje naar zijn dicht bevolkte kust?
Is 't denkbaar, dat hij aan de voorwendsels, waaronder ik zijn baantjes weigerde, geloof heeft geslagen? Was 't niet zonneklaar, dat ik, terugdeinzend voor mij-onbekende formaliteiten en een gedwongen kennismaking met mannen in functie, kampte met het neerdrukkend gevoel van nergens-toe-te-kunnen-komen.
Wat vriendschappelijk opgedrongen hulp had aan dit gevoel zo gemakkelijk een einde gemaakt! —
Edoch... wij bleven geïsoleerd midden in de residentie. En langzaam, heel langzaam, sloop de verbitterende verveling onze woning binnen.
Op een dag, dat de koude, natte nevel weer niet optrok, die vuil en grauw al vier en twintig uren lang de stad omwalmde, alle kleuren dovend, alle geluiden smorend, zodat ik niets meer zag dan schimmige bomen vlak voor het huis en toch eindeloos ver, niets meer hoorde dan het tikken van vallende druppels op straat en het zeuren van meiden-stemmen in de keuken, op zo'n dag werd 't me klaar, dat gekomen was, wat ik gevreesd had: het versuffen in de grijze damp van een donker huis met dikke tapijten en zware gordijnen.
En 't was, of al die grijsheid wegwasemde uit mijn eigen binnenste, mij hulde in een wolk en afscheidde van het mensdom, net als het floers, dat, aandikkend over de