Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/119

Deze pagina is gevalideerd

me nu, zoals een lelijkheid, zoals geldgebrek, zoals een begane dwaasheid iemand hindert. De zaak op zich zelf is te dragen, doch als die hinderpaal eens niet bestond, hoe goed zou alles dan nog kunnen worden! En toch was ' t juist in deze tijd, dat ik Anna soms eensklaps heftiger begeerde dan ooit te voren het geval was geweest. Onder anderen herinner ik me een mooie najaarsmorgen, goud van licht, stil van lucht, fris en toch nog warm. In lange tijd had ik me niet zo flink op de benen, zo krachtig van spierstrekking, zo prettig doorgloeid gevoeld.

Omdolend door de duinen was ik me weer af gaan vragen, waarom toch anderen in één vrouw, hun vrouw, een vrouw, die dikwijls zo weinig bekoorlijks heeft, alles kunnen vinden, wat ze maar verlangen, terwijl ik niet alleen geen bevrediging verkregen, maar zelfs een weerzin verwekt had, die me misgunde, wat toch onbetwistbaar het mijne was. Al herdenkend teruggekeerd naar de dagen van ons engagement voelde ik plotseling de eerste en weinige aangename sensatie's uit die tijd herleven, zoals de aanraking van fluwelige meisjesvingers gestrengeld door de mijne, het kijken in een jong mij toelachend gelaat, het denken: die vrouw is nooit van een ander geweest en zal ook nooit van een ander zijn.

Waarom had ik op zo'n ogenblik van innerlijk opleven mijn armen niet om haar hals geslagen, haar aan mijn borst geklemd, haar toegefluisterd: wees dan ook vrijwillig van mij, nu dadelijk, hier, midden in de levende natuur!

Was mijn schuwe onhandigheid niet de oorzaak van alles? Kon zij mij doen genieten, eer ik haar had geleerd wat genieten was?

Ik voelde, dat ze nog altijd niet helemaal mijn vrouw was geweest en ik geloofde, dat ze 't moest worden, wanneer ik haar onverwachts, in een aanval van hevig verlangen, zou bezitten. Door haar afweer was ze me tot een verboden vrucht geworden, maar tot een verboden vrucht, die geen schroomvalligheid me belette af te plukken en de lust bekroop me haar tegenstand met geweld te over-

115