Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/122

Deze pagina is gevalideerd

pas hadden gevoerd. Weinig belangrijk zou 't geweest zijn voor een onverschillige; mijn oren hoorden in Anna's woorden evenveel verheerlijking van de ander als vernedering van mij.

Het slot was, dat ik verklaarde het bezoek niet te willen reciproceren. Ik gaf niemand het recht zijn gezelschap me op te dringen, zoals de Kantere dit scheen te willen doen.

Tot mijn verwondering berustte Anna hierin, ofschoon zij 't een lompheid noemde.

„Ik weet al lang," zeide ze met haar laatdunkendste lach, „dat jij toch niet meer verandert."

 

Ongeveer een maand later gooide de Kantere's dochtertje eens onder het spelen een hoepeltje over de muur. De Kantere kwam 't zelf halen en de tuindeur open ziende, ging hij, zonder aan te bellen, binnen.

Anna, die toevallig door het raam van de achterkamer het hoepeltje had zien overzwieren en naar buiten was gegaan om 't terug te werpen, zocht er juist naar onder het groen van enige rododendrons, toen de dominee eensklaps naast haar stond.

Ik hoorde dit verhaal pas aan het déjeuner. Hoewel Anna wist, dat ik boven op mijn canapé met de kat lag te spelen, had ze mij niet laten roepen. Toen ik daar iets van zei, luidde het antwoord:

„Je wilt die man immers toch niet zien."

De volgende morgen kwam de Kantere terug, nu met zijn dochtertje, dus kennelijk door Anna daartoe aangezocht, en wederom aan het déjeuner vertelde ze me kennis te hebben gemaakt met dit kind. Het meisje was twaalf jaar en even teer lief, als teer mooi. De moeder was aan tuberculose gestorven en daar de Kantere in zijn jeugd zelf bloed had opgegeven, bestond er voor hem maar al te veel reden om bang te zijn voor het behoud van zijn Sofietje. Hij dacht er dus over enige jaren in de versterkende lucht van Davos te gaan verblijven. Natuurlijk had Anna over haar eigen gestorven lieveling breedvoerig uitgeweid en het

118