Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/127

Deze pagina is gevalideerd

naar zijn dochtertje had gevraagd, sprak hij over het onderwerp kinderen door en al gauw volgde de frase:

„Och, ja, om met een kind te kunnen omgaan moet men van kinderen houden en om van kinderen te kunnen houden moet men er zelf hebben, of... gehad hebben."

Het spreekt van zelf, dat die laatste woorden doelden op mijn omstandigheden; maar ze hadden een gans andere uitwerking dan de Kantere er zich zeker van had voorgesteld. Ze gaven me de indruk, dat ik werd uitgehoord en terwijl ik iets in me voelde toegaan, als sloot mijn ziel zich op om niet te worden gezien, was ik niet in staat een syllabe te antwoorden.

Toen ging hij betekenisvol gesticulerend, voort:

„U weet dit natuurlijk even goed als ik... Ik heb innig in uw verlies gedeeld, meneer Termeer... Een mens spiegelt zich aan zijn evenmens, nietwaar? Mijn eigen dochtertje is nog wel gezond; maar zo teer, o, zo teer... Als ik dat kind moest verliezen..."

Volgde een lange, pijnlijke stilte, waarbij de Kantere het raam uitkeek, terwijl zijn steeds rondzwervende ogen vochtig begonnen te glanzen. Ik zei nog altijd niets; ik wist ook niets te zeggen; maar eindelijk keek hij me weer aan en vervolgde:

„U blijft nog de hoop op een kleine plaatsvervanger. Ik... zou alles verliezen en... voor altijd."

Een poos redeneerde hij nu over de ouderliefde, die volgens hem de mooiste en onbaatzuchtigste genegenheid was van het menselijk hart. Ik stemde maar toe, omdat ik nog geen woordenstrijd begeerde; doch het lag mij al op de lippen te zeggen:

Waarom? Een mens houdt al van zijn kinderen eer ze leven. Van een waardering is dus geen sprake. Hij verwekt en houdt ze om te voldoen aan een instinct. Zelfs ziet hij er niet tegen op kinderen in het leven te roepen, als hij nagenoeg zeker kan wezen, dat zij ontaard zullen zijn, of gepraedisponeerd voor ellendige ziekten, of bestemd om levenslang armoe te lijden. Wat is daar nu voor moois en onbaatzuchtigs in?

123