Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/128

Deze pagina is gevalideerd

Had de Kantere de tegenwerping in mijn ogen gelezen? Zonder enige overgang zei hij op eens:

„Ja, de liefde alleen kan onze daden heiligen. Toch vraag ik me wel eens af: is bij mensen, die behept zijn met de een of andere, zogenaamd overerfelijke kwaal de liefde een voldoende rechtvaardiging van hun huwelijk?"

Met mijn gewone achterdocht kon ik op het ogenblik niet aannemen, dat dit gezegde slechts een toespeling inhield op de Kantere's eigen verleden. Ik verbeeldde me weer, dat hij mij wilde doorgronden en vond zijn woorden, in dit licht beschouwd, zo zeldzaam brutaal, dat ik, als iets heets opdringend naar mijn keel, de lust voelde optintelen met gelijke brutaliteit die man mijn karakteristiek naar het hoofd te werpen. Daar wilde ik dan nog bijvoegen: Je hebt zelf me uit de verte voor niet veel bijzonders gehouden. Je hebt van Anna gehoord, dat ik ook niet veel bijzonders was. Uit nieuwsgierigheid ben je naar me toegekomen. Welnu, thans ken je me helemaal! Ziedaar nu het werk van de God, die je aanbidt, de God, wiens rechtvaardigheid de schuld der ouders niet aan hen zelf bezoekt, maar aan de kinderen, die niets misdeden!

Ik vond echter mijn zinnen niet zo gauw en begon maar met kortweg te antwoorden:

„Mij dunkt van neen."

Het antwoord verbaasde hem zeer; hij was er kennelijk van onthutst en terwijl twee diepe plooien midden in zijn voorhoofd zijn wenkbrauwen tot elkander trokken, sloeg hij herhaalde malen zijn ogen naar mij op en neder. De plooien verdwenen echter weer; een vreemde dwepende gloed begon uit zijn donkere pupillen te lichten en zachtjes het hoofd heen en weer schuddend, sprak hij:

„'t Wil er toch niet bij me in! Als we volkomen zeker waren van de erfelijkheidstheorie... ja; maar dat is met deze theorie nog minder het geval dan met andere. Vindt u niet, dat wij voorshands beter zullen doen de krachtige inspraak van ons hart te volgen dan de zwakke uitspraak van een betwiste en zeer betwistbare leer?"

Ik begon te vermoeden, dat ik me in 's mans bedoeling

124