Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/129

Deze pagina is gevalideerd

had vergist, maar begreep toch niet terstond, dat hij op zich zelf had gezinspeeld. De dominees-achtige toon, waarop de laatste woorden waren geuit, prikkelde me tot een verzet, dat gesteund werd door de omhoog gewoelde brutaliteit, die geen reden meer had bij het eerste plan van uitval te volharden.

Met een sarcastisch lachje duwde ik hem toe:

„Je hart... ja, wel; maar, wat wij voor de inspraak van ons hart houden, is meestal heel iets anders."

„U meent berekening."

„Nu... soms berekening, ook wel aandriften van allerlei aard en soort, die zelden wat uit te staan hebben met dat hart."

Tamelijk lang duurde 't eer de Kantere weer voortging en op nieuw keek hij me herhaaldelijk aan, soms met een zeer achterdochtige oogopslag. Dit kijken maakte me weer verlegener; doch de lust om mijn cynische levensopvatting die schijnbaar voortreffelijke man eens in het gezicht te slingeren, hield aan. Ik geloofde wel, dat hij in een discussie mijn meerdere zou blijken; maar desondanks wilde ik hem onder de neus duwen: kijk; niet alleen bestaan er mensen zo onbeduidend, zo pervers, zo dor, zo slecht als ik; maar dat die mensen zo ellendig zijn is evenmin hun schuld als uw zogenaamd goed-zijn uw verdienste. En als u uit al het moois in uw ziel mooie theorieën distilleert, dan dampen er in hun zielen lelijke op uit al het lelijks. Toch zijn zij even goed mensen als u; toch is er ook in hun woorden waarheid, net even veel en net even weinig als in de uwe. Eindelijk zei de Kantere:

„U lijkt me een cerebraal te zijn."

„Wat noemt u een cerebraal?"

„Wel... een verstandsmens in tegenstelling met een gevoelsmens."

„O, ja... als u de quaestie zó stelt, ben ik een cerebraal. Het gevoel is een blinde leidsman; ik hecht meer aan een ziende. Ik geloof anders, dat het woord cerebraal niet veel zegt; want het gevoel zetelt toch ook in je hersenen, even goed als het verstand."

125