Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/137

Deze pagina is gevalideerd

Weergekeerd op mijn kamer schreef ik het gehouden gesprek op en onder het eten was ik die dag ongewoon spraakzaam, net als iemand, die een kleine fout heeft begaan en het napleiten daarover wil voorkomen.

Evenwel... aan de thee begon Anna nogmaals over de Kantere. Zij beweerde 't prettig te vinden, dat ik nu eindelijk eens iemand ontmoet had met wie ik kon praten.

„Hoe weet je, dat ik met hem praten kan?"

„Wel, dat heeft hij me van middag verteld, toen jij op je wandeling was."

„Zo... is hij hier geweest. Nu... maar... hij kan toch alleen voor zich zelf spreken, niewaar?"

„O, ja. Hij heeft dan ook gezegd, dat hij een interessant discours met je had gehad; maar daaruit heb ik opgemaakt, dat jij van jouw kant..."

„O, zeker, voor een dominee is hij lang niet dom."

De woorden rolden me zo te zeggen van de lippen en tegelijkertijd voelde ik niets van de aanmatiging, waaruit zij schenen te ontspruiten.

Anna bleef er kalm bij; klaarblijkelijk was ze over de loop der dingen zeer tevreden. Ik zie haar nog stil voortwerken aan haar tapisserie en, turend op haar wol, doorpraten als in een droom.

„Hij begrijpt je zo gauw en zo goed. En wat een klankvolle stem, hé? Wanneer hij spreekt, gaat 't me, als wanneer ik muziek hoor; dan zie ik alles mooier worden... lichter... kleuriger."

Daar viel 't me plotseling in, dat Anna sinds haar bevalling geen hand meer op de piano had gezet, en zonder enige hatelijke bedoeling, ja om haar aangenaam te zijn, in een opflikkering van goedigheid vroeg ik:

„Van muziek gesproken... waarom speel je nooit meer?"

Eventjes keek ze me aan, glimlachte... naar ik meende... minachtend, werkte weer door en zei:

„Waarom zou ik spelen?"

Het antwoord verbitterde me erg; ze wist immers, dat ik van muziek hield. Wilde ze dan met alle geweld onze stille vijandigheid zoveel mogelijk accentueren?

133