leerde verbergen onder een „personnage de circonstance" des te onverschilliger werd ik voor de verkeerdheid van mijn aandriften of daden, zolang ze maar onopgemerkt bleven. Berouwd heeft me nooit iets anders dan een onhandigheid.
Was liegen een noodzakelijk gevolg van het rollen spelen, ik loog bovendien zonder noodzaak, ja, geheel zonder reden. Dat een jongen, die kattekwaad heeft uitgevoerd, het niet zo nauw met de waarheid neemt, wie zal zich daarover verwonderen? Waarom echter beweerde ik van Scheveningen te komen, wanneer ik in het bos had gewandeld? Waarom zei ik ongevraagd: we hebben platen bekeken, als ik met een kennis soldaatjes had opgezet? Tegenwoordig heeft die aandrang om in de eenvoudigste omstandigheden van het leven iets anders dan de waarheid te zeggen, veel van zijn kracht verloren; maar nog altijd ben ik trager in het geven van een juist relaas dan in het opdissen van een fabeltje. Ik heb wel eens moeite gedaan om te weten te komen, of mijn ouders misschien leugenaars waren geweest; maar die pogingen hebben tot geen resultaat geleid. Wie hen gekend hadden, loochenden 't; doch hun verklaringen boezemden me geen vertrouwen in.
Stelen zonder liegen is ondenkbaar; liegen zonder stelen ook?
Voor mij heeft het stelen alleen in mijn zeer jonge jaren veel verleidelijks gehad. Aan een gestolen knikker hechtte ik toen dubbele waarde en eer ik durfde roken, stal ik al sigaren uit vaders schrijftafel. Bedriegt mijn geheugen me niet, dan nam ik zelden of nooit iets uit hebzucht weg. Wat mij aanlokte was het prikkelende van een plotselinge, onlogische verrijking.
Ook mijn kras egoïsme spruit niet voort uit grote gehechtheid aan mijn eigendom.
Veeleer is dit het product van mijn steeds binnenwaarts gerichte blik, die het leven en het leed van anderen niet opmerkt. Mijn kennissen—vrienden heb ik nooit gehad — kwamen er niet licht toe mij om een dienstbetoon te