Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/144

Deze pagina is gevalideerd

zou voor immer te laat zijn! Wie had er wat aan, wie dankte er me voor, als ik met de idiote braafheid van een asceet hier verstompte in de saaiheid?

Bestond er tussen Anna en mij zelfs nog een schijn van liefde? Had daar in waarheid ooit een liefde bestaan?

O, nog eens in mooie vrouwe-ogen te mogen staren, met echte begeerte te mogen zoenen op weke jonge lippen, de druk te mogen voelen van een zachte, warme hand, mijn armen te mogen klemmen om een heerlijk blanke, zich met verlangen gevende gestalte! En dan eens, ware 't ook maar ééns, midden in die zaligheid te mogen fluisteren: ik heb je lief! O, gauw toch, gauw toch, eer 't te laat is! Het galmend klokgelui stierf weg; de herinneringen verdoofden; maar het tintelende verlangen in mijn zenuwen hield aan.

Ik probeerde te lezen; doch mijn aandacht dwaalde af.

De Kantere had me een boek gegeven, een boek door hem zelf geschreven, een boek, dat drie drukken had beleefd en getiteld was: Het leger der mensen.

In dit werk vergeleek hij de mensheid bij een heir, dat ten strijde is uitgetrokken. Waarvoor, vragen soldaten, officieren, generaals en het antwoord luidt voor allen verschillend. Want alleen de hoogste leider, die het geheel overziet, kent het einddoel, terwijl zij, die onder hem dienen, zich slechts rekenschap kunnen geven van de beperkte taak hun toevertrouwd. Zo ziet de eenvoudige soldaat—en de eenvoudige soldaten zijn verreweg in de meerderheid—bloot zijn naaste plicht en het blijft hem volkomen onbekend, hoe hij door de vervulling van die plicht medewerkt tot het behalen van de grote overwinning. Toch doet hij dit even goed als een generaal en zodra hij van deze waarheid doordrongen is, zal hij die plicht blijmoedig volbrengen en omgekeerd uit dit volbrengen nieuwe blijmoedigheid putten.

Uit deze vergelijking leidde de schrijver ook nog de formule af: „ons leven besta in toewijding" en om de lezer te doen gevoelen, wat hij met deze toewijding bedoelde, zeide hij: „kijk naar de plant, die mooie bloemen voort-

140