van me zelf. Om die walging van me af te zetten dronk ik drie glazen Cognac uit en het eind was een groeiende verbittering tegen Anna, aan wier koel hooghartig, kwetsend minachtend afweren ik de schuld gaf van al mijn ellende.
Wat heeft zij me aangezien, dat ze mij die avond bij het naar-bed-gaan voor 't eerst haar wang niet toestak om de plichtmatige nachtzoen te ontvangen?
Het trof me en deed me nog zeer; maar vragen stellen durfde ik minder dan ooit.
Enige avonden later werd in de schouwburg Carmen gegeven.
Zowel om de muziek als om de tekst is Carmen mijn lievelingsstuk; minstens eenmaal per seizoen moet ik het zien.
Toen ik deze keer, in de gang achter de loges, mijn jas uittrok, hoorde ik juist de Seviljanen zingen:
„Et nous vous suivrons, brunes cigarières,
En vous murmurant des propos d'amour."
en op het moment, dat de Baignoire open ging, galmde het koor met wellustige sleping het refrein me toe:
„Des propos d'amour, des propos d'amour."
De verrukkelijke akkoorden doortintelden mijn zenuwen als een warme Bourgogne. Liefde, liefde klonk het in mijn ziel en het kwam me voor, dat alleen zenuwzwakte me belette die liefde te voelen, alleen lafheid me belette ze te vinden.
Op dit ogenblik zou ik veel gedurfd hebben, had ik diep kunnen gevoelen; waarom omruiste me niet altijd zo'n kleurende, opwindende muziek? Zouden anderen haar in hun zielen omdragen en dus maar naar zich zelf hoeven te luisteren om opgeheven te worden uit de grauwe matheid van het alledaagse?—
Daar verscheen Carmen. Van een gitana had zij niets; maar met de vurige Camelia in het gitzwarte haar, met