Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/147

Deze pagina is gevalideerd

de gloeiende ogen in het blanke toneelteint, zag ze er verleidelijk genoeg uit. Die armen om mijn hals te mogen voelen, die ogen te mogen kussen, welk een onbereikbare zaligheid! 't Was me, of ik haar lippen proefde, zo volkomen isoleerde de muziek mij van de mensen, zo werd mijn verbeeldingskracht er door geprikkeld.

„Si tu ne m'aimes pas, je t'aime; si je t'aime, prends garde à toi!"

Ja, dat was 't, dat was 't! Zij zou zich aan me vastklemmen, me haast verstikken in haar omarming en ik zou 't een zaligheid vinden zó dood te gaan, mijn leven te voelen wegschroeien in een geweldige opvlamming van hartstocht!

Maar waar vond ik zo'n vrouw? Waar haalde ik de moed vandaan haar op te sporen, haar toe te spreken?

— En... al lukte dit alles, dan was ze immers nog geen Carmen... voor mij?

Het gordijn zakte en 't was me, als keerde ik eensklaps in de hel verlichte, leeg rumoerende menigte terug uit een vol tête à tête in een schemerend boudoir.

Het verlangen naar een Carmen vervulde heel mijn wezen; ik kon niets anders meer denken; ik zag haar nog zó duidelijk voor me, dat de ganse zaal bij vlagen voor mijn ogen verduisterde en verdween.

Zou ik haar opwachten bij het uitgaan... haar schrijven... haar bezoeken? Alle mogelijkheden passeerden de revue; maar tegelijkertijd wist ik wel, dat ik, vreesachtig en onhandig als altijd, niets zou doen dan wachten, wachten... wachten... altijd wachten op iets, dat van zelf toch nooit kwam.

Onwillekeurig begon ik door mijn kijker het publiek eens op te nemen. Op de eerste rang waren tamelijk veel blanke schouders, die achterover bogen naar gerokte heren, veel blote armen, die spelend met waaiers als ivoor glansden onder het schijnsel van de kroon.

Dit was dus de hoogste, de onbeschaamdste openbaring van de wereld, waar ik vroeger van gedroomd had, de wereld, waarin ik me voorstelde, dat de nieuwe passie

143