Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/148

Deze pagina is gevalideerd

zich al ontplooit naast de uitgebloeide, die wegkwijnt. Ik kende de mensen niet eens bij naam; maar wist toch wel, dat deze kringen nooit voor me open hadden gestaan. Doch lager, niet veel maar iets lager had mijn genotwereld insgelijks vertakkingen. Zou ik daar dan ook nooit in doordringen, niet eenmaal kunnen ontdekken aan welk teken de leden van deze vrijmetselarij elkander herkennen?

Mijn kijker rees en plotseling verscheen er een bekoorlijk lachend, blond kopje in, dat, eveneens achterover leunend, in druk gesprek was met een iets oudere, zwaar geblankette vrouw. ' t Was net een Carmencita in het blond: dezelfde brutale ogen, dezelfde uitdagende mond, hetzelfde glanzende teint.

Dat ze niet was, 't geen ik zocht, begreep ik terstond; maar... misschien lag haar bezit in mijn bereik.

Die gedachte joeg mij het bloed naar het hoofd.

Het duizelde me; ik geloofde, dat al de mensen mij dat duizelen aanzagen, dat ze raden moesten, wat er in me omging en ik durfde niet meer op zien, vooral niet door mijn kijker.

Het tweede bedrijf ving aan; maar ik zag alles door een nevel en hoorde alles door een floers. Het was me onmogelijk mijn aandacht langer bij het toneel bepalen. De muziek boeide me niet meer en langzamerhand voelde ik de zekerheid in me opgroeien, dat ik aanstonds naar boven zou gaan en die vrouw toespreken. Het was geen besluit, dat ik, dat mijn verstand nam; 't werd voor me besloten, ergens diep in me en mijn wil gehoorzaamde maar.

Zo is 't sedert altoos gegaan. Misschien ging 't voorheen niet anders en heb ik 't toen maar voor 't eerst helder beseft.

Zodra het scherm weer gevallen was, verliet ik mijn plaats en ging met grote haastige stappen, zonder iemand aan te zien, naar de tweede rang. Ik voelde me bleek worden en het hart klopte me in de keel, toen ik in het benauwde gangetje achter de loges aankwam.

144