Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/160

Deze pagina is gevalideerd

huishouden, het koesteren van een kind, het belangstellen in een kleine kring van vrienden en vriendinnen, dit kind was door een overweldigende druk van de omstandigheden tot een vrouw geworden, wier bestaan ongewoon was, wier krachten, overal teruggestoten, zich schuw in het diepst van haar ziel hadden verschanst en nu daar gewijd waren aan de dienst van een ik, zo zelfverloochenend mooi, dat alleen hij, die naast haar voor dat ideaal wilde knielen en 't ascetisch aanbidden, kans had op een afstraling van haar vererend liefhebben.

En ik vermoedde, dat de Kantere uitnemend begreep, wat voor rol hij moest spelen in deze comedie.

Zou hij die rol echter kunnen en willen volhouden?

Beducht—zonder reden natuurlijk—dat de Kantere iets weten kon van mijn verhouding tot Carolien, had ik om me goed—in dit geval onverschillig—te kunnen houden, vóór zijn komst enige borrels naar binnen geslagen. Ik was dus tamelijk prikkelbaar, gereed om te ver te gaan in welke richting ik me ook zou bewegen.

Toen ik de dominee vriendelijk, haast neerbuigend lachend, met een langzame hoofdknik vol kwalijk verborgen eigenwaan en een nedergeslagen blik vol geveinsde ootmoed, onder het lispelen van een overhartelijk: „gaat het u goed" zijn blanke hand Anna zag toesteken, kreeg ik lust uit te roepen: als jelui nu je mooie rollen voor je eigen plezier speelt, best; maar denkt niet, dat je er mij mee voor de gek houdt!

In haar zenuwachtige opgewondenheid bood Anna haar gast niet dadelijk een stoel aan. Een paar minuten lang bleven wij dus midden in de kamer staan praten en als gewoonlijk wierp ik een blik in de spiegel.

Ach, wat was ik schraal en vaal naast die grote man met zijn vierkante schouders en zijn gitzwart omlijst, aristocratisch bleek gelaat. Hij gesticuleerde weer mooi; mijn handen leken wel geboeid, zo vast bleven ze ineen geklemd op mijn rug; hij stond kalm te praten; aan mij was altijd iets, dat zenuwachtig bewoog.

Ik zag, dat Anna's ogen geen seconde van zijn gelaat

156