„Vindt u dat niet gevaarlijk?'
Een lange uitweiding over de plichten van een dominee en de tact die hij moet bezitten, waarmee de Kantere mijn vraag beantwoordde, besloot deze bijeenkomst. Ik plaatste alleen nog de opmerking:
„Het verdriet, waarvoor een troost of liever een trooster is te vinden, heeft niet veel te beduiden,"
en het ergerde me, dat Anna, ondanks mijn uitdagende blik, hier volkomen kalm bij bleef. Zij deed, alsof ze me niet eenmaal verstaan had.
Toen ze daarna opstond, verklaarde de Kantere niet op de thee te kunnen blijven. Hij wilde Sofietje nog zien, eer het kind naar bed ging; dat was zijn vaste gewoonte. Anna gaf hem wat suikergoed mee en maakte een afspraak om morgen met de kleine te gaan wandelen.
Van een wandeling met mij repte niemand meer.
Is 't een eigenaardigheid van mij alleen of kennen ook anderen de zonderlinge gewaarwording, dat de tegenwoordigheid van een derde—stel A—iemand zowel de lust als de moed kan geven om tot B sarcastische en hatelijke opmerkingen te richten, die hij onder vier ogen evenmin zou kunnen als willen uitbrengen?
Zodra de Kantere verdwenen was, had ik geen trek meer een woord met Anna te wisselen, laat staan haar onaangenaamheden te zeggen.
We namen dus ieder weer een vel van de courant en een groot half uur lang kwam er geen geluid over onze lippen. Toch was er geen spoor meer te vinden van de stille opgeruimdheid, waarmee we de avond waren begonnen. Meer dan ooit wrokten we, voelden we elkanders bijzijn als de onoverkomelijke hinderpaal voor de bevrediging van onze begeerten. Bovendien hinderde me voortdurend het besef, dat haar genegenheid zoveel mooier... laat ik liever zeggen zoveel minder lelijk was dan de mijne. En, wat me nog 't meest kwelde was de gedachte, dat zij mij zoveel meer plagen kon dan ik haar. De publieke opinie, mijn gebrek aan moed om die opinie ruiterlijk te trotsen,