Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/169

Deze pagina is gevalideerd

of geen recht, niet één vrouw ter wereld zal aan een man als jij anders dan voor de schijn, uit noodzaak zulke liefkozingen geven!

De gedachte was me waarlijk niet nieuw en toch verlamde zij eensklaps mijn wil om nog die avond naar Carolien te gaan.

Was 't de opwinding van de wijn, of wat was 't, dat me op eens belette genoegen te nemen met een illusie, waarin ik zo even nog mijn hoogste geluk had gezien?

Ik dronk meer en meer en allengs keerden allerlei visioenen uit mijn jeugd terug, gevoelde ik weer, zoals ik toen had gevoeld.

Wat betekende mijn meest intense genot van thans naast dat ingebeelde van vroeger en waarom had die inbeelding me niet voldaan, toen zij me nog zóveel gaf?

De volgende morgen ontwaakte ik, gelijk ik in Amsterdam vóór mijn huwelijk zo dikwijls ontwaakt was: met een schrik voor de nieuwe dag, voor de lange reeks van ellendige uren, die weer doorworsteld moesten worden.

En als voorheen vroeg ik me af: waarom de ogen geopend? Was mijn naarste droom niet beter dan mijn werkelijkheid van verbittering en wangunst afgewisseld door teleurstelling en onverschilligheid?

Mijn wangen gloeiden weer als in koortshitte; 't was, of aanhoudend rookwolkjes voor mijn ogen omhoog trokken en mijn loodzware hersenen waren tot geen nadenken in staat. Ik voelde me te moe om een voet te verzetten, en te gejaagd om een kwartier lang te blijven zitten of liggen. Opziende tegen elk tweetal woorden dat ik zou moeten wisselen, draaide ik mijn kamerdeur af en toch snakte ik naar een afleiding, naar iets nieuws, iets onverwachts. Een avond alleen met Anna leek me ondoorkomelijk, een samenzijn met Carolien in 't geheel niet meer verleidelijk. Ik wilde niets en wilde toch iets willen. Zodra het tweede ontbijt voorbij was—waarbij we elkander geen syllabe toevoegden—ging ik de lucht in om wat op te knappen; maar de Noordewind, die mijn heet hoofd afkoelde, kon de wrevel tegen alles en allen niet uit mijn gemoed ver-

165