te twijfelen aan mijn vlekkeloosheid. En terwijl zij, in het trotse bewustzijn van die vlekkeloosheid, zich niet ontzag ten aanschouwe van de buren met de Kantere gearmd in de tuin heen en weer te lopen, maakten de verwaande eigengerechtigheid van deze houding en de machteloosheid, waartoe zij me doemde, me soms half krankzinnig van jaloezie en woede.
Op mijn kamer brak ik een paar vazen en vouwbenen om mijn drift eens te kunnen koelen. Wanneer ik haar aanzag, voelde ik, dat mijn ogen haat uitstraalden en mijn tanden op elkander klemden, als wilden ze iets vermorzelen door hun beet. En wat viel er te doen tegen iemand, die geen ander verlangen had dan als een dood lichaam aan me te blijven hangen, verbonden door een artikel van de wet, dat een levende scheidingswil eist om zijn bindende kracht te kunnen verliezen?
Op een dag, dat ik haar van mijn kamer uit weer met de Kantere zag wandelen, deze keer tot mijn verwondering zonder Sofietje, hoorde ik eensklaps in mijn hoofd de vraag: hoe ver zouden ze nu wel zijn in hun wederzijdse ophemeling?
En zoekend naar een middel om daar een antwoord op te krijgen viel 't me in, dat misschien een verscheurd of weggeworpen briefje me zekerheid zou kunnen verschaffen. Met Anna's correspondentie had ik me nooit bemoeid. Het was me bekend, dat de Kantere haar dikwijls brieven schreef tot begeleiding van een boek, tot wijziging van een afspraak. Wie weet, of zij daar niet wat achteloos mee omsprong!
Dadelijk naar beneden gelopen, doorzocht ik in Anna's boudoir alle openstaande kasten, laden, de prullemand; maar vond natuurlijk niemendal. Juist wilde ik weer heengaan, toen ik hun stemmen op de trap hoorde naderen. Ik schrok, zag eensklaps, dat het regende, sprong op een zijdeur toe en viel nagenoeg het salon binnen. De deur glipte achter me in het slot en onbewegelijk bleef ik staan, verbijsterd door al het plotselinge in de laatste seconden.