Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/185

Deze pagina is gevalideerd

strijden. Geloof me, ik weet wat verleiding is en ik weet ook, wat het zeggen wil niet te bezwijken. Lang heeft dit besef me met trots vervuld; maar nu de rijpere leeftijd voor me is aangebroken, nu de ouderdom opdaagt in het verschiet, nu... ik beken 't je eerlijk... nu verwens ik mijn zegepraal."

Haast onhoorbaar, maar toch bijzonder vast klonk daarop Anna's stem:

„Je meent 't niet... Dat kan je niet menen."

En luider, met iets dreigends in zijn toon hervatte de Kantere:

„Och, twijfel niet aan mijn oprechtheid, waar ik je zulk een diepe blik gun in mijn ziel."

Zachter voer hij weer voort:

„Maar... misschien versta je me verkeerd. Ik wil volstrekt niet zeggen, dat het huwelijk niet voldoen kan. O, neen; ik beweer alleen, dat het mij en... ook anderen... niet voldaan heeft. Nu beweer ik ook, dat ieder mens in dit leven recht heeft op een quantum geluk en... denk eens goed na: zou hij dit niet aan een ander... aan de ander, die 't met hem delen moet... ontnemen door 't zich zelf niet te gunnen?"

Geen antwoord volgde en nadat de Kantere nog gevraagd had:

„Vind je 't onwaar of... slecht, wat ik beweer?" trad opnieuw een stilte in. Waarschijnlijk heeft Anna toen zwijgend en ontkennend het hoofd geschud. De dominee vervolgde althans:

„Ik wist 't wel. en dan... kijk... niet alleen mijn gemoed komt er bij te kort, maar ook mijn geest. De geest heeft behoefte aan strijd, aan tegenspraak. Hij wil kampen en overwinnen; de rust verzwakt hem en eindigt met hem uit te doven. Ik vond onderwerping, gehoorzaamheid; jij vindt hatelijkheden, miskenning; maar geen van beiden hebben we de kamp gevonden, die staalt en verheft."

„Neen, dat is waar."

„Ah, zie je 't in!... En nu... nu dat... Je weet, dat ik

181