Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/190

Deze pagina is gevalideerd

Een poos bleef 't zo stil, als ware de kamer leeg.

Toen sprak hij nog, weer zalvend:

„Over een paar dagen zal meneer de Kantere afscheid komen nemen van mevrouw Termeer; maar nu... moeten onze zielen elkander vaarwel zeggen. Zal 't een vaarwel voor immer zijn?"

Ik verbeeldde me te horen, dat een kus de woorden op zijn lippen smoorde. Daarna stommelde hij overeind en verliet eensklaps haastig het vertrek.

Bevend en gloeiend van zenuwachtigheid bleef ik nog een poos stil achter de deur staan, om langzamerhand mijn zelfbedwang terug te kunnen vinden. En nog eer ik weer kalm recapituleren kon, schalde de vraag me door 't hoofd:

Zijn dat nu de normale mensen, in wier gevoel geen inbeelding, geen zelfbedrog, in wier woorden geen huichelarij, geen onwaarheid is?

 

Zodra ik kans zag onbemerkt te ontsnappen, snelde ik de kamer, het huis uit en het bos in.

Onder het wandelen begon ik te herdenken.

Natuurlijk was 't eerst de gewone recapitulatie met de verwarde weer-opleving van alle gevoelens, alle gedachten, die het gehoorde in me had verwekt.

Daarna verrees de vraag: wat zal ik er mee doen?

Voor 't eerst in mijn leven vond ik me met een wapen in de hand, een wapen, waarmee ik haar, die me in de weg stond, kon treffen en me zelf bevrijden.

Althans... voor een ogenblik geloofde ik 't en daarom vroeg ik me af: wat zal ik er mee doen?—

Wat ik graag zou weten is, of er onder de mensen, die beter zijn dan ik, onder die grote menigte, waardoor ik verafschuwd word, onder al deze geachte, geëerde, fatsoenlijke, edeldenkende, beroemde enz. maatschappelijke mannen één te vinden is, die in mijn omstandigheden, met mijn wetenschap, zonder iets anders dan haat en jaloezie ten opzichte van Anna meer te gevoelen, haar thans uit de grond van zijn hart vergeven, zich van het voorge-

186