vallene onkundig gehouden en berust had in het kille, ascetische, volmaakt lege leven, het leven van toetsteen voor haar voortreffelijkheid, waartoe zij me wilde dwingen.
Die vraag zal nooit beantwoord worden: want ieder zal zeggen: een mens komt in de toestand, die hij verdient; de mannen, waarvan je spreekt, zullen dus nooit in jouw omstandigheden geraken.
Toegegeven; maar als me dus zulk een ellendig lot ten deel is gevallen alleen, omdat ik nu eenmaal ben zoals ik ben en geen kans zie even buiten me zelf te gaan staan en me te laten vernieuwen, gelijk een huiseigenaar met een onbruikbare woning kan doen, maak er me dan ook geen verwijt van, dat die toestand was wat zij moest zijn: mijn werk en mijn schuld, en nog veel minder, dat, eenmaal er in geraakt, ook mijn gedrag geweest is, gelijk het moest wezen, omdat ik immers ben zoals ik ben.
Geachte, geëerde, fatsoenlijke, edeldenkende lezer, als je uit vrije wil zo uitmuntend meent geworden te zijn, waarom ben je dan niet nog beter?
Omdat je 't niet gewild of omdat je 't niet gekund hebt? Misschien heeft de een of ander wel eens van je gezegd of geschreven, dat je altoos je zo bijzonder goedhartig, menslievend, gul, hulpvaardig, weet ik wat al meer, hebt betoond en dan heeft hij er zeker als een laatste pluimpje bijgevoegd: de man zou niet anders kunnen handelen, al zou hij ook willen.
Welnu, dat is ook bij mij het geval; maar nu vraag ik, waarom de frase, die voor jou een loftuiting inhoudt, voor mij tot een smaadrede wordt?—
Ik dacht er niet meer aan eens iets moois te willen doen. Eenmaal in mijn leven had ik 't beproefd; het ernstigste voornemen had niets gebaat; nu wilde ik eenvoudig mijn zin hebben en hoe ik die kreeg was me volmaakt onverschillig.
Och, galmde ik in de eenzame stilte van het bos uit: al die mooie dingen zijn toch... lak!
Is er één mens om een andere reden kuis, dan omdat 't