„Je weet... je weet! Ja, biecht eens op, wat je al zo weet! Maar praat dan asjeblieft niet over dingen, waarvan je niemandal afweet! Van mij weet je niets, helemaal niets! Wat je wel weet... wat je heel goed weet, al wil je 't niet zeggen en... wat ik ook weet, al denk je 't tegendeel, dat is..."
Het binnenkomen van de meid belette me weer door te razen en 't was me, als voelde ik een rem, die werd aangeschroefd en mijn hersenen eensklaps met geweld samenperste. Alles tolde me voor de ogen; ik wilde mijn glas aanvatten; maar mijn bevende vingers smeten 't om en toen de meid de gemorste wijn poogde op te nemen, was ik haast niet in staat mijn hoofd bedaard op zij te buigen en ruimte te maken voor haar arm.
Onderwijl sprak Anna geen woord. Toen we eindelijk weer samen alleen waren, kon ik iets bedaarder vervolgen:
„Vind jij 't netjes bij een man te blijven, die van je af wil... die dat wil, omdat hij een zuivere toestand wenst... omdat onze verhouding onzuiver is... omdat je immers niets meer voor me voelt dan afkeer? Of... is dat zo niet?"
Een paar seconden bleef haar antwoord uit. Ik keek haar scherp in de ogen en las er in, dat ze evenmin de waarheid als een leugen wilde zeggen. Reeds was ik op het punt nogmaals los te branden, toen ze op een toon, die me weer onverdraaglijk theatraal klonk, zeide:
„Ik heb medelijden met je, Willem."
Wat me zelden overkwam gebeurde nu: ik schoot in een lach.
„Zo, heb je medelijden met me! Nu, ik met jou dan niet. Maar als jij je vrijheid neemt en doet wat je aanstaat, dan wil ik de mijne hebben en doen wat mij lust! Je medelijden mag je houden; maar wat ik verlang is: een zuivere toestand. Ik bedank er voor belachelijk te zijn, al is 't dan ook maar in mijn eigen ogen en belachelijk ben ik... belachelijk ben ik elk ogenblik, dat jij in de tuin of... in huis met de Kantere loopt of... zit te vrijen! Erger je