Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/20

Deze pagina is gevalideerd

ting, dat ik zelf niet meer wist, of ik naar de tekenles verlangde, dan wel 'm verafschuwde.

Op zekere Dinsdag werd de Indische jongen ziek en de ganse nacht verdiepte ik me in de vraag: zou ik nu durven? De volgende dag gaf ik in de morgen-uren op alle vragen onzinnige antwoorden; bij de aanvang van de tekenles stond ik met een gloeiend hoofd op mijn voorbeeld te staren, geeuwend en bevend van zenuwachtigheid, buiten staat mijn aandacht te vestigen, zonder stuur over mijn handen en voeten. De twee uren gingen voorbij; maar ik had evenmin een enkele juiste lijn getrokken als een poging gedaan om mijn brandend verlangen te bevredigen.

De Indische jongen werd eer erger dan beter; tegen de volgende Zaterdag was 't dus wederom: zou ik durven? Tot halfweg de middag kwam er volstrekt geen beterschap. Mijn wangen gloeiden, mijn ogen staken, mijn lippen beefden en schijnbaar onophoudelijk bezig voerde ik in waarheid niemendal uit.

Toen viel er iets voor, dat me de driestheid gaf, waaraan ik behoefte had. De muziek van een doortrekkend regiment hief in de straat een opwekkende mars aan en 't was, of deze schetterende akkoorden mij de slappe zenuwen spanden. Ik voelde een golf van kracht mijn aderen doorstuwen en beeldde me in eensklaps alles te kunnen, alles te durven. Ik lei mijn hand op de mooie, witte vingers, waarvan mijn ogen al weer een uur lang zich geen seconde hadden afgewend en nu gebeurde, wat ik wist, dat gebeuren zou en toch voor onmogelijk hield . . . zij trok niet terug.

Nog zie ik de bruine tafel achter het opgehangen voorbeeld, dat ons beveiligde voor onbescheiden blikken; nog hoor ik de mars, die mij doorgloeide als een warme wijn en somtijds, vooral in het schemeruur van heldere voorjaarsdagen, wanneer het gedruis van de stad verflauwt en in de verte een klok luidt, dan leeft onder andere verbleekte sensatie's ook de heerlijkheid van deze aanraking nog eenmaal in me op: het voorgevoel van een wellust, zoals ik er nooit een mocht genieten.

16