Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/203

Deze pagina is gevalideerd

twintig uur vroeger haar onverhoeds op het lijf te vallen.

 

In deze tussentijd moesten we op een groot diner bij van Swamelen. Zo'n diner was me altoos tot een marteling geweest, waarvan ik me verbeeldde, dat ik haar alleen om Anna's wil verduurde. Deze keer zag ik die avond voor me als een ondoorkomelijke, verstikkende zwartheid, die zich dreigend in het midden van de week verhief. Suze had met Anna over mijn verleden gesproken; ik wist dus ongeveer hoe de van Swamelens me beoordeelden. En wie weet—dacht ik—wat ze aan hun vrienden en kennissen hebben verteld!

Mijn lust om voor deze enkele keer eens te bedanken was groot; maar welke reden kon ik opgeven? Mijn zwager en schoonzuster wisten, dat ik niets te doen had en Anna, die graag onder mensen kwam, zou zeker om mijnentwil niet liegen. Het gevolg moest dus zijn, dat men mij ging verdenken; aan van Swamelen zou 't niet moeilijk vallen de gegrondheid van deze verdenking na te speuren en dan... ja, de hemel weet wat voor hinderpalen die mensen, in vereniging met Anna, me dan in de weg konden stellen! Ik ging dus; maar met evenveel woede als angst in 't hart.

Het begin van de avond was eenvoudig ondraaglijk. In elk ogenpaar las ik een aanklacht; elke wending van een hoofd leek me een teken van verachting; elk woord klonk me als een duistere hatelijkheid.

Ik durfde niemand aanspreken, stond eerst als een dove maar schuw voor me uit te staren en propte me daarna vol met eten, dat haast in mijn keel bleef steken. En onderwijl spookte Carolien zo wild door mijn hersenen rond, dat het me onmogelijk was mijn aandacht bij de praatjes aan tafel te bepalen.

Bang, dat iemand me die afdwaling aan zou zien, nam ik weer mijn toevlucht tot de wijn. Ik leegde mijn eigen karaf, die aan werd gevuld; ik sloeg geen enkele fijne wijn over en dronk mijn Champagne telkens onmiddellijk uit.

199