Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/208

Deze pagina is gevalideerd

Ze sliep dus vast.

Wat wilde ik eigenlijk doen?

Ik wist 't niet.

Dat zij de sleutel van avond bij vergissing niet had omgedraaid, leek me onbetwijfelbaar. Een tweede keer zou dit haar wel niet overkomen. Bovendien—dacht ik—laat zij zeker elke nacht het licht branden, om niet in het duister door mij te worden overvallen.

Twee stappen brachten me bij de hanglamp, waarvan ik de vlam hoog opdraaide.

Achter de groene gordijnen van het bed kwam geen beweging.

Weer luisterde ik en nu hoorde ik de zeldzame stilte. Het gas suisde; in mijn oren ruiste het verhitte bloed; verder was er niets dan stilte... stilte in de kamer, stilte in huis, stilte buiten, zover als het oor kon reiken.

Hoe vreemd, dat ze niet ontwaakte; ik had toch gedruis en licht gemaakt.

Een rilling liep me over 't lijf.

Als ze eens dood was, dacht ik.

Nog altijd wist ik niet wat te doen.

Een zonderling gevoel overmande me. 't Was, of de stilte mijn zwarte, koude rilling was, die zich afrolde over de dingen om me heen, hun geluiden dempend, hun ogen bedekkend, hun oren verdovend, alles, alles langzamerhand in slaap wiegend, smorend, verstikkend.

Intussen had ik op het nachttafeltje, ter zijde van het bed, een apothekersflesje zien staan, nog maar voor een kwart met een bijna kleurloos vocht gevuld.

Een porseleinen lepel lag er naast.

Thans merkte ik op de middeltafel onder het gas een fles van ander model op, die nog niet geopend was geweest; maar insgelijks een kleurloos vocht inhield.

Ondanks de ongelijkheid van de flessen vermoedde ik, dat beiden chloraal bevatten en nu begreep ik wat haar zo vast deed slapen.

De gedachte glansde in me op, dat ze nog wat meer had kunnen nemen en dat ze dan nog vaster zou hebben ge-

204