Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/209

Deze pagina is gevalideerd

slapen, misschien wel zó vast, dat ze... nooit weer ware ontwaakt!

Nooit weer ontwaakt!...

Het denkbeeld deed me ijzen en toch kon ik 't niet van me afzetten. Integendeel scheen 't zich over mijn hersenen uit te breiden en overal werd 't koud, nuchter, helder!

Een stem in mijn hoofd begon te herhalen:

„Wat meer en nooit weer ontwaakt!"

Nog altijd bewoog er niets achter de stille, groene gordijnen.

Het gas suisde; in mijn oren ruiste het bloed.

En op eens, als bij iemand, die, haastig in de duisternis aangelopen, voor een plas staat en springen moet om er niet in te trappen; op eens stond bij me vast, wat ik doen zou.

Wat meer en nooit weer ontwaakt!

Dan was 't uit; dan was ze weg, helemaal weg, voor altijd weg! Dan was ik vrij; dan kon ik doen wat ik wilde!

Vrij zijn, helemaal weer vrij!

Eerst nam ik de ongeopende fles op en las het gedrukte etiket:

Insommies, Douleurs, Névralgies, Sirop de Chloral de Follet.

Toen sloeg ik met een ruk het gordijn open en keek.

Daar lag ze, bleek, roerloos, met paarsachtige oogleden, half geopende vale lippen... net... een lijk.

Ze werd niet wakker, maar na een ogenblik keerde ze zich half om.

Een poos staarde ik haar aan.

Ik was doodsbang, dat ze zou ontwaken en in die spanning—ik herinner 't me met akelige duidelijkheid—heb ik me herhaaldelijk afgevraagd: is 't mogelijk, dat ik niets... geen medelijden voel? ja, ik heb geprobeerd me dat medelijden op te dringen. Ik heb me gezegd: ze is toch de Anna van vroeger, de Anna, voor wie je iets sentimenteel liefs hebt gevoeld, de Anna, die je gelukkig hebt willen maken!

't Heeft allemaal niets gebaat!

205