Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/221

Deze pagina is gevalideerd

„Onmogelijk!"

„Uw kind is al vrij lang dood... 't is wel vreemd, dat ze nu pas... Had ze wel eens last van kortademigheid, benauwdheden?"

„Voor zover ik weet, niet."

„Zo... Heeft u ook nooit iets abnormaals, iets wonderlijks bij haar opgemerkt?"

De vraag was weer kritiek; maar ik bleef gelukkig bedaard.

„Luister eens dokter. De grens tussen het normale en het abnormale lijkt me moeilijk te trekken; maar nu Anna toch dood is, wil ik u iets mededelen, dat u misschien licht kan geven. Anna had een affectie opgevat voor... iemand, die sedert tien dagen het land heeft verlaten."

Van medelijden met mij was op het gelaat van De dokter bij deze confidentie niets te merken. Integendeel verbeeldde ik me, dat hij me streng verwijtend, haast bestraffend aankeek. En toen zei hij:

„Dat is wel heel ongelukkig... zowel voor u als voor haar; maar... in die omstandigheden... dat u er niet eens aan gedacht heeft haar wat beter te controleren... te ondervragen... desnoods de meiden bedektelijk te waarschuwen... ik moet zeggen, dat is kras... dat is heel kras!"

Ik had dus toch een fout begaan. Hoe moeilijk is 't zo te liegen of te draaien, dat iets niet alleen waar schijnt; maar ook de indruk teweegbrengt, die men maken wil. Het kwam me geraden voor nu zo brutaal mogelijk op te treden.

„Sakkerloot, dokter, ik vind het ogenblik wel geschikt me dit te verwijten!... Alsof ik nog niet genoeg in de narigheid zit!... Had ik dan reden mijn vrouw te verdenken van plannen om de hand aan zich zelf te slaan? Ze was toch geen kind meer en ik heb u immers al gezegd... u weet 't daarenboven zelf... dat ze bijzonder gesloten en achterhoudend was. Denkt u, dat zij zich door iemand de les had laten lezen? Denkt u heus, dat het me wat geholpen zou hebben, als ik de meiden gewaar-

217