Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/227

Deze pagina is gevalideerd

niet meer waar ik was; ik zag in mijn hoofd alleen maar het stukje straat voor mijn deur en keek, of 't daar nog altijd leeg was, leeg van onbekende mannen.

Behalve het afschuwelijke souvenir van dit innerlijke angstleven is me van die middag zo goed als niets bijgebleven. Ik zie de oude lui als schimmen ronddwalen; ik hoor hen onverstaanbare dingen zeggen... verder heugt me niets, helemaal niets meer.

Aan tafel kwam ik een beetje bij. Toen merkte ik weer op, dat Bloemendael zat te huilen in geluidloze verslagenheid en dat mama met haar koude, strakke blik me gestadig opnam.

Het zou me niet verwonderen, als zij de zaak nooit recht heeft vertrouwd. Evenwel, voor het ogenblik was haar onmiskenbare achterdocht me welkom, als een zweepslag om mijn rol weer op te vatten en zo goed mogelijk vol te houden.

Aan het dessert kwam de dokter.

Verbeeldde ik 't me, of was 't waar, dat hij tegen de oude lui een veel gemoedelijkere toon aansloeg, dan hij tegen mij had gedaan? Wat was hij deelnemend en wat putte hij zich uit in lofuitingen van Anna!

Lang—mij veel te lang—bleef hij praten en het kwam me voor, dat hij ook pogingen aanwendde om van de oude lui iets te vernemen aangaande mijn verhouding tot mijn vrouw. Zocht hij misschien naar een tegenspraak tussen mijn verklaringen en de hunne? Dat zal wel het geval zijn geweest; maar Bloemendael had mij met opzet niet beter kunnen helpen, dan hij thans onwillekeurig deed, door maar te herhalen:

„Dus u denkt ook, dat er aan haar hart iets niet in orde is geweest. Ja, dat moet wel zo zijn, want anders... Het verlies van dat kind... nu ja, dat heeft het hart aangedaan, want ze had toch haar man nog. Ze hielden van elkaar... ze waren gelukkig samen. Nooit heeft ze zich ergens over beklaagd!"

Toen de dokter eindelijk opstond om naar boven te gaan, volgde ik hem op de voet na. Hij begreep met welk doel

223