Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/228

Deze pagina is gevalideerd

en in de gang gekomen draaide hij zich dan ook terstond om.

„U zou graag weten, hoe 't afgelopen is, hè?"

„Dat spreekt toch van zelf. De oude heer is al zó van streek."

„Nu... 't is gegaan, zoals ik dacht. Ik ben bij de officier van justitie ontboden. Die heeft me omstandig laten vertellen, wat ik hier heb gevonden. Hij vroeg, of ik geen andere vermoedens had gekregen, naar de toedracht van de zaak, naar de namen van de apothekers en meer dergelijke dingen. Of hij zich nu neerlegt bij mijn aangifte... durf ik niet met zekerheid zeggen; maar... ik geloof 't wel."

Goddank, galmde 't door mijn hoofd en weer kostte 't me een verbazende inspanning aan mijn schallende blijdschap geen lucht te geven in luide kreten.

Zou ik heus van alles af zijn? Zou dan niemand ooit iets te weten komen? Zou zelfs het vermoeden—als 't bestaan had—begraven blijven in het brein van deze dokter?

En dan mijn kogel... weg; mijn vrijheid... terug!

Nog maar een kort benauwd gangetje door en ik zou weer vrij staan in de vrije ruimte!

Nog eenmaal lachte het leven me toe. Ik was ouder geworden, o, ja; maar ik was nog niet te oud! Geld vergoedt, verfraait immers zóveel. Na zulk een daad zou ik stellig niet laf meer zijn! Nu had ik tact en ondervinding! O, wat een heerlijk ogenblik van zegepralende vreugde! De hele avond was ik er zo vol van, dat ik hoofdpijn voor moest wenden en naar bed gaan om mijn zenuwachtige opwinding te kunnen verbergen.

 

De volgende morgen had ik veel minder te regelen en te bezorgen en zo dikwijls de oude lui me even alleen lieten, was ik afwisselend ten prooi aan even onzinnige depressies van angst als opvlammingen van vreugde. Al mijn redeneringen over het ontbreken van bewijzen en de noodzakelijkheid om me te beheersen vermochten niets; alleen

224