Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/23

Deze pagina is gevalideerd

„Wel... ik had niets te zeggen."

„Maar je wilde wel naar me kijken, hé... vooral naar m'n handen. Zeg maar niet neen. Ik heb heel goed gezien, dat je je ogen er niet af kunt houden!"

Dat zij mijn bewondering had opgelet, trof me niet bijzonder; maar ik vond iets stuitends in de openhartigheid, waarmee zij dit bekende. Evenwel, zij had mijn onbescheiden kijken niet kwalijk genomen; dit gaf me de moed wat verder te gaan.

„Dat komt, omdat ik nog nooit zulke mooie handen gezien heb... Je bent helemaal zo mooi... Mina."

Ik voelde mijn hoofd gloeiend rood worden; maar zij deed, alsof ze 't niet opmerkte, zei alleen:

„Vin je"

en bleef me lang zwijgend aanstaren.

Eindelijk zeeg zij met een zucht weer achterover in het hooi neer en nadat wij, naast elkander uitgestrekt, een poosje gezwegen hadden, vroeg ze eensklaps:

„Zeg eens, Termeer, hou je van me?"

Ik voelde mijn schuchterheid wijken, misschien doordat zij me niet meer aankeek; roerloos in de donker bruine bargkap turend antwoordde ik bijna flink:

„Ik heb al zo lang van je gehouden; maar ik dacht, dat jij meer op die gele Chinees was gesteld."

„Jan Bronte?"

„Precies."

„Je lijkt wel gek! Ik zou zelf ziek worden van dat eeuwige hoesten."

Weer richtte zij zich half op om met haar vingers door mijn haar te kunnen strijken; ik greep naar haar hand. Om zich te verdedigen begon zij me te kietelen, wat ik in 't geheel niet velen kan en al stoeiend rolden we een tijd lang door het hooi heen en weer, sprongen op, vielen weer en begonnen al zenuwachtiger en zenuwachtiger te lachen. Toen pufte zij eensklaps van de warmte, riep uit, dat we weer stil moesten gaan liggen en vlijde zich neer. Aanstonds liet ik me naast haar vallen.

Nu wilde ik me dicht tegen haar aan drukken om fluis-

19