dwarrelende bende bereid zou zijn zich op me te werpen, zodra 't maar één van die halve kennissen in 't hoofd kwam uit te roepen: hier is de schurftige hond... in 't water met 'm!
Neen, dat trotseer ik niet meer!
Liever mijn huishouden opgebroken en heengegaan naar een land, waar niemand me zelfs van aanzien kent en waar niets meer aan het verleden herinnert!
Dit wordt toch onvermijdelijk, als de oude lui me eens te logeren vragen en ik geen voorwendsel vind om te bedanken.
Wat maakt het ook uit, waar ik woon? Het leven is immers toch overal hetzelfde.
Evenwel... een uur lang heb ik om Caroliens woning gedraaid zonder te durven aanbellen en zonder te weten wat ik zocht.
En nu, terwijl ik schrijf, voel ik diep onder mijn angst, heel diep in mijn grijze onverschilligheid de vraag ontkiemen:
Als ik haar nu eens alles bekende en tegelijkertijd de beschikking aanbood over mijn hele fortuin; zou ze me dan om die daad... om die misdaad... niet willen... niet kunnen... liefhebben?