Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/30

Deze pagina is gevalideerd

voor een—voor me zelf—belangwekkende rol van Mefistofelisch Don Juan in de samenleving te zullen spelen; maar zo dikwijls 't me in het oog sprong, dat andere jongelui zich al gemakkelijk onder mensen wisten te bewegen, terwijl ik door mijn geboortestad ronddoolde, als een reiziger in een vreemd land, vertwijfelde ik er aan die toekomst ooit te zullen verwerkelijken. Er was maar een eerste stap voor nodig; maar 't was me onmogelijk die te zetten. Ik bleef alleen door de straten dwalen en ontmoette niemand om te groeten; ik liep alleen het schoolgebouw uit en mijn buren, met wie ik zoëven nog had gesproken, sloten zich nu bij een dichte jongensdrom aan, waarin voor mij geen plaats scheen te zijn; ik zat alleen thuis te werken of te mijmeren en geen vader of moeder keek naar me om, geen vriend zocht me op.

In deze afzondering te midden van honderdduizenden stadgenoten, die ik zag lopen, die ik hoorde gonzen, die me in de volle straten aanraakten, die me in het schoolgebouw toespraken, leidde ik een zuiver gevoelsleven, dat alleen berustte op verbeelding. Meestal waren mijn fantasieën grof sensueel; soms had ik visioenen van aetherische reinheid. Dan voelde ik me een goed mens worden en om die ras verkillende, lichtend warme weekheid zo lang mogelijk te laten duren, probeerde ik door drank de opwinding in mijn zenuwen te verlengen.

Denk ik thans aan die jaren terug, dan is 't me, of ik ze verslapen heb in een onrustige sluimering vol vreemdsoortige droomgezichten.

Dikwijls genoeg kwam de lust in me op eens uit mijn afzondering te voorschijn te treden, deel te nemen aan uitspanningen, die me toelachten, vrolijk en gewoon te worden gelijk anderen. Bood zich evenwel een gunstige gelegenheid aan, dan aarzelde ik juist lang genoeg om haar voorbij te laten gaan. Natuurlijk was mijn aangeboren bedeesdheid hierbij in het spel; maar bovendien voelde ik—juister: waande ik—dat iedereen me onaangenaam, vervelend, onbeduidend vond en mijn trots kwam in opstand tegen het denkbeeld van slechts geduld te worden.

26