Pagina:Marcellus Emants - Een nagelaten bekentenis (1894).djvu/47

Deze pagina is gevalideerd

De wereld, waarin ik leven wilde, bestond; daar twijfelde ik geen ogenblik aan. Ik had geld genoeg om er me—zij 't dan ook voor een poos—in te bewegen; maar de kunst om er in door te dringen verstond ik niet. Anderen knoopten liaisons aan, doorleefden spannende momenten; mijn bestaan werd alleen door de garçon opgemerkt, die me voor een fooi slecht bediende.

Dagen lang zwierf ik in Brussel rond, 's morgens door de musea, de kerken, de omstreken, 's avonds door de straten, de café's, de schouwburgen; maar elke nacht viel ik wat moedelozer op mijn bed neer en was 't me, als verzonk ik dieper en dieper in een zwarte, kille put.

Eindelijk vond ik bij toeval op een van mijn omzwervingen een publiek huis en met het genot, dat me daar werd geboden, stelde ik me enige uren tevreden. Het walgde me al minder dan vroeger; maar toen ik in het meedogenloze morgenlicht de armzalige nabootsing van Oosterse weelderigheid verliet, had mijn schroomvalligheid een bittere rechtvaardiging gekregen.

Ook op erotisch gebied was ik een zwakkeling.

De flauwe ogen, de bleke wangen, de magere armen... ze hadden niet gelogen. Na een nacht van schriel afgepast genieten, was ik zo zwak van blik, zo licht in 't hoofd, zo gebroken in de lendenen, als had ik deel genomen aan de grofste uitspattingen.

De moed om over zulke onderwerpen te spreken heeft me altijd ontbroken; doch ik had er wel eens wat over gelezen en het stond nu bij me vast, dat ik een voorwerp van spot moest worden voor iedere vrouw, die in staat zou zijn mij met andere mannen te vergelijken.

Wel stak ik mijn kop in het zand, omdat ik mijn leven tot een afschuwelijke nietigheid voelde verschrompelen; maar was 't mogelijk in dat zelfbedrog te volharden?

Het baatte me weinig, of ik even ellendige wezens in domme zelf-onbewustheid aan hun misselijke hartstochtjes genoegelijk de teugels vieren, hun beetje levenskracht blufferig verspillen zag. Dat voorbeeld kon ik toch niet volgen. Mijn blik naar binnen werd al gauw weer helder-

43