Wat me eindelijk opjoeg uit deze marasmus was de vrees voor de dienstboden.
Ik heb er altijd een hekel aan gehad op mijn wandeling bekenden tegen te komen. Gedeeltelijk vindt dit zijn verklaring in mijn angst om mensen te groeten, die me niet herkennen; voornamelijk spruit het uit mijn argwaan voort, dat ze achter mijn rug zich zullen omwenden om me na te kijken, af te breken, misschien te bespotten. Deze argwaan bekroop me ook ten opzichte van de hotelmeiden, die mijn onhebbelijk luieren alleronaangenaamst moesten vinden. Zeker lachten ze mij uit; maar als ze ook eens rondvertelden, dat ik niet wel bij het hoofd was! Die mogelijkheid joeg me op een goede dag tamelijk vroeg het bed uit en bracht me er toe weer aan de table d'hôte te gaan eten.
Toen gebeurde 't, dat mijn buurman door een reeks van vragen mij tot een gesprek wist te verlokken. Eerst verwenste ik de lastige kerel en dacht zelfs aan opstaan; maar zoetjes aan liet ik me meeslepen en de volgende morgen verlangde ik naar het etensuur.
De man behoorde kennelijk tot die half artistieke naturen, welke de onbeschaamdheid, het talent en de lust hebben andere mensen binnenste buiten te keren. Bij mij leed hij telkens schipbreuk op mijn hardnekkige geslotenheid en mijn gemakkelijkheid in het liegen; maar desondanks besefte ik, dat hij me allengs begon te doorgronden.
Dit maakte me hoe langer, hoe voorzichtiger; maar trok me tegelijkertijd aan. Soms voelde ik een krachtige aandrang om mijn gemoedsleven voor hem bloot te leggen; doch zo ver is 't nooit gekomen. Hij was dorpsburgemeester in de Achterhoek en één en al bewondering voor zijn beroep. Volgens hem kon een burgemeester met wat takt en geld gemakkelijk de afgod worden van zijn gemeente en bestond er geen beter baantje voor jongelui met goede hoofden, die uit gebrek aan energie of om andere redenen geen vaste voet hadden gekregen in het maatschappelijk raderwerk. Hij wist het ambt me zo smakelijk te schilderen, dat ik ten slotte geloofde het geneesmiddel voor