beoordeelde—gaf haar toen voor mij de schijn van een verstandelijk overwicht, waarmee zij, van een hoog standpunt, gemoedelijk glimlachend, op de mensen neerzag. Bovendien... ik was 't niet gewend toegelachen te worden en toen ze, plotseling kleurend, de ogen weer nedersloeg, maakte een en ander de indruk op me, of ze een soort zwijgende liefdesverklaring aflei.
Mooi vond ik haar in 't minst niet; maar een beminnaar van lijnen had haar zeker anders beoordeeld. Het blauw der ogen was me te licht, de bijna onzichtbare oogharen en wenkbrauwen tekenden niet, het wipneusje gaf haar iets kinderachtigs en de koele gemarmerde huid wekte niet de minste zinnelijke begeerte in me op. Als ik haar op dat ogenblik een zoen had mogen geven, zou ik 't of niet, of zonder plezier hebben gedaan. Buiten, in een menigte, had ik haar zeker geheel onopgemerkt gelaten; in de duf huislijke omgeving vonden we elkander als twee gevangenen, die alleen met vereende krachten kunnen ontsnappen.
Ik herinner me die eerste middag aan tafel terstond een bijzonder hoog woord te hebben gevoerd. Dat hoorde zo bij de rol van aardige doordraaier, die ik dadelijk begon te vertonen. Van de vrolijke Don Juan, die ik in mijn verhalen uithing, met al de pedanterie van een bereisd man tegenover onbereisde sukkels, was het personnage, dat ik inderdaad vertoond had,—onder anderen aan mijn Zweedse—maar een droevige caricatuur. Edoch, naarmate ik vertelde en wijn dronk, klom gelijk altijd mijn geloof in mijn pochende anecdoten en zeker zou ik diep verontwaardigd zijn geweest, als vader, moeder of dochter me ten slotte voor een leugenaar had uitgemaakt. De eenvoudige luitjes hadden gelukkig te weinig mensen- en wereldkennis in hun eentonig bestaan verworven om mijn comediespel te kunnen doorgronden. Zij luisterden aandachtig en namen alles voor zoete koek op. Toch is 't me bijgebleven, dat de oude vrouw me dikwijls lang en strak fixeerde.
Een flauw glanzen van Anna's ogen gaf me aan het des-