Ik wilde ingepakt worden en daarom—misschien alleen daarom—werd ik 't.
En nog onverwachts kwam ik er toe haar te vragen.
We zaten in de schouwburg; 't was tussen twee bedrijven in, terwijl het orkest een fantasie speelde op thema's uit de Lohengrin.
Zoals altijd lag het rotsblok der onhandige verlegenheid versperrend voor mijn voeten; maar de muziek sleurde me er ditmaal overheen.
Ik zei niet: wil je mijn vrouw zijn, maar: ik heb je zo lief, Anna.
Niet dadelijk sprak ze. Ik moest mijn frase herhalen en er bijvoegen: geloof je me niet. Toen echter sloeg haar antwoord op een vraag ten huwelijk, die ze klaarblijkelijk al verwachtte.
Volmaakt kalm, slechts flauw blozend, met een ontnuchterende zelfbeheersing, ja zelfs op een vrolijke, gretige toon, zeide ze:
„Ik wil wel; maar ik moet er eerst eens met mamma en papa over spreken."
Wat een teleurstelling voor iemand, die gerekend had op een warme, angstig klemmende handdruk, op een lange, doordringende, zich gevende blik, op een extatisch ineensmelten van twee emoties, op een samen omhoog-zweven van twee zielen, weggedragen uit het vijandige mensdom door de golvingen van een erotische muziek!
't Was, of een straal van nuchter wit daglicht eensklaps neerschoot in de mystiek kleurige theater-pracht van mijn fantasieën!
En ook verder ging alles ontzettend gewoon.
De volgende morgen gaven de ouders hun toestemming en toen Bloemendael daarbij begon te huilen, vond ik hem erg belachelijk.
Vragen naar mijn verleden werden me niet gesteld—de oude heer, die nog steeds mijn fortuin beheerde, wist, dat mijn kapitaal onaangetast was—voor de toekomst gaf men de wens te kennen, dat ik zou uitkijken naar een geregelde bezigheid.