Pagina:Maria Sibylla Merian - Metamorphosis insectorum Surinamensium - Universiteitsbibliotheek Utrecht MAG AB 352 Rariora.pdf/10

Deze pagina is gevalideerd
 

MARIA SIBYLLA MERIAN

AAN DEN

LEEZER,

 

K heb my van myne jeugt af aan met de onderzoeking der Insecten bezig gehouden, in 't eerst begon ik met de Zyde-Wormen in myne Geboorte-stad Frankfort aan de Main, daar na bemerkte ik dat uit andere Rupsen veel schoonder Cappellen en Uilen voortquamen, als uit de Zyde-Wormen, dit bewoog my om alle Rupsen te vergaaderen, die ik vinden konde, om haar verandering waar te neemen, waarom ik ook alle gezelschap der menschen verliet, en my tot deze onderzoeking verleedigde, opdat my in de Schilderkonst zoude konnen oeffenen, en die na het leeven teikenen en schilderen, gelyk dan ook alle Insecten, die te Frankfoort voor eerst, en daar na tot Neuremberg heb konnen vinden, voor my zelve zeer curieus op pargement geschildert heb, het welk daar na by gevalle in 't gezigt van eenige Liefhebbers gekoomen is, die my toen ter tyd zeer kragtig hebben aangezet om myne ondervindinge der Insecten in 't licht te geeven tot speculatie en genoegen der curieuse Onderzoekers der Natuur, hier toe heb ik my eindelyk laaten overreeden, en heb dezelve met myn eige hand in het kooper gebracht, wiens eerste Deel in Quarto 1679. en het tweede 1683. heb uitgegeeven, naderhand ben ik in Vriesland en Holland gekoomen, en aldaar myne ondervindinge der Insecten vervolgt, bezonder in Vriesland, want in Holland heeft het my meer aan geleegentheid ontbrooken als elders, voornamentlyk om op te zoeken het geen op Hyen en Veenen te vinden is, dog dit myn gebrek is veel door andere Liefhebbers herstelt geworden, die my dan de Rupsen gebracht hebben, om haar veranderinge verder waar te neemen, gelyk ik noch veel ondervindinge by een heb, om noch meer by de twee voorgaande Deelen te konnen voegen; maar in Holland quam ik met verwondering te zien, wat al schoone Gedierte men uit Oost-en West-Indiën deed koomen, voornamentlyk wanneer my de eere geschiede van te mogen zien het kostelyk Cabinet van den Edele Groot Achtbaare Heer Mr. Nicolaas Witsen, Burgermeester der Stad Amsterdam, en Bewinthebber der Oost-Indische Maatschappy, &c. als ook dat van den Edele Heer Jonas Witsen, Secretaris der zelve Stad; vorders zag ik ook het Cabinet van den Heer Frederic Ruisch, M: D: Anatomes & Botanices Professor, dat van Sr: Livinus Vincent en van veele andere, in welke Cabinetten deze en ontelbaare andere Insecten gevonden heb, doch zo, dat daar aan ontbrak der zelver oorspronk en generatie, te weeten, hoe sy uit Rupsen in Poppetjens en zo verder veranderen; dit heeft my aangeport een groote en kostelyke reise te onderneemen, en na Surinaame in America te vaaren, (een Land heet en nat, en van waar de voorschreeve Heeren deze Insecten ontfangen hebben) om aldaar myne ondervindinge te vervolgen, gelyk ik dan ook in Juny des Jaars 1699. daar na toe gevaaren en gebleeven ben, om dieswege naauwkeuriger onderzoekinge te doen, tot dat in Juny des Jaars 1701. my weeder na Holland begaf, alwaar ik den 23. September daar aan volgende aanlandde, daar heb ik deze sestig stukken met haar ondervinding curieus na het leeven op pargement geschildert, die nevens de gedroogde Beesjes by my te zien zyn, ik vond in dat Land niet die bequame geleegentheid om de ondervinding der Insecten te doen, die ik my verbeeld hadde, alzo het climaat van dat Land

zeer