hem belast had met: «het amuzeeren van oude vrouwtjes die zich zoo goed gedragen hadden». Zy vond het goed dat hy de weeskinderen uit alle gestichten te Amsterdam op koek en amandelmelk onthaalde, en ze overlaadde met speelgoed. Zy begreep volkomen dat hy de logementsrekening van de familie arme zangers betaalde, die terug wilden naar hun land, maar niet gaarne de have achterlieten, waartoe de harp behoorde, en de viool, en de bas, die zy zoo noodig hadden voor hun schamel bedryf. Zy kon het niet afkeuren dat hy ’t meisje tot haar bracht, dat ’s avends op de straat hem had aangesproken…dat hy haar te eten gaf en herbergde, en ’t àl te goedkoop «ga heen, en zondig niet meer!» niet uitsprak, voor hy haar dat «niet zondigen» had mogelyk gemaakt. Zy vond het zeer schoon in haar Max, dat hy ’t klavier liet terugbrengen in de voorkamer van den huisvader, dien hy had hooren zeggen hoe leed het hem deed dat de meisjes verstoken waren van muziek «na dat bankroet.» Zy begreep zeer goed dat haar Max de slavenfamilie vrykocht te Menado, die zoo bitter bedroefd was te moeten stygen op de tafel des afslagers. Zy vond het natuurlyk dat Max paarden weergaf aan de Alfoeren in de Minahassa, wier paarden waren doodgereden door de officieren van de Bayonnaise. Zy had er niet tegen dat hy te Menado en te Amboina de schipbreukelingen der amerikaansche whalers by zich riep en verzorgde, en zich te grand seigneur achtte om een herbergiersrekening voorteleggen aan ’t amerikaansch Gouvernement. (47) Zy begreep volkomen waarom de officieren van byna elk aangekomen oorlogschip grootendeels by Max logeerden, en dat zyn huis hun geliefd pied-à-terre was.
Was hy niet háár Max? Was het niet te klein, te nietig, was ’t niet ongerymd, hem die zoo vorstelyk dacht te willen binden aan de regels van spaarzaamheid en huishoudelykheid die voor anderen gelden? En bovendien, al mocht er dan soms voor ’t oogenblik iets onevenredigs wezen tusschen inkomsten en uitgaven, was Max, háár Max, niet bestemd