Pagina:Max Havelaar of de Koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy (vyfde druk).djvu/118

Deze pagina is gevalideerd
106

en scherp het recht van een ander — hoe diep ook begraven onder stoffige akten en dikwebbige chicanes — zou hebben nagespoord en verdedigd, dat hy hier waar zyn eigen belang in ’t spel was, met slordigheid het oogenblik verwaarloosde, waarin misschien de zaak had moeten worden aangevat. Hy scheen iets als schaamte te gevoelen omdat het hier zyn eigen voordeel gold, en ik geloof zeker wanneer «zyn Tine» gehuwd ware geweest met een ander, met iemand die zich tot hem had gewend met het verzoek de spinrag te verbreken, waarin haar voorouderlyk fortuin was blyven hangen, dat hy geslaagd zou zyn «de interessante wees» in ’t bezit te stellen van het vermogen dat haar behoorde. Maar nu was die interessante wees zyn vrouw, háár vermogen was het zyne, hy vond er dus iets koopmansachtigs in, iets derogeerends, in haar naam te vragen: «zyt ge my niet nog iets schuldig?»


En toch kon hy dien millioenendroom niet van zich schudden, al ware het dan ook slechts om een verontschuldiging by de hand te hebben, by het dikwyls voorkomend zelfverwyt dat hy te veel geld uitgaf.


Eerst kort voor het terugkeeren naar Java, toen hy reeds veel geleden had onder den druk van geldgebrek, toen hy zyn fier hoofd had moeten buigen onder de furca caudina van menigen schuldeischer, had hy zyn traagheid of zyn schroom kunnen overwinnen om werk te maken van de millioenen die hy meende nog te-goed te hebben. En men antwoordde hem met eene oude rekening-courant…een argument, zooals men weet, waartegen niets valt intebrengen.


Maar ze zouden zoo spaarzaam wezen te Lebak! En waarom ook niet? Er dwalen in zoo’n onbeschaafd land, op den laten avend geen meisjes over straat, die een weinig eer te verkoopen hebben voor een weinig voedsel. (51) Er zwerven daar zoo geen menschen rond, die van problematische beroepen leven. Daar valt het niet voor, dat een gezin op-eens te-gronde gaat door wisseling van fortuin…en van zoodanigen aard toch waren gewoonlyk de klippen waarop